1. In de verb. op iets drukken, er met klem op wijzen, er de nadruk op leggen.
Ik had er vooral op gedrukt dat ik in deze zaak niet als een blanke aangezien wilde worden, maar wel als een man die de hand van één van hun dochters kwam vragen, GEERAERTS 1977, 41.
2. Liegen; onware verhalen opdissen. (Zie ook BO en C.).
Ik geloof niet dat ik ‘druk’... met te beweren dat in de boeken van Schalen het licht een grote rol speelt, JONCKHEERE 1967, 83.
Sam.: drukgroep, pressiegroep (Gazet v. Antw. 19/9/1977).