Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kweddel

betekenis & definitie

1. Waardeloos ding, prul, vod.

2. (Inz. in ’t mv.) Moeilijkheden, ruzie, herrie, heibel, vooral in de verb. (met iem.) kweddelen krijgen, zoeken.

„Niet betalen, Kernelie”, kwam de kiekenpoelier er tussen ... . Ik wierd gewaar, dat die gemene kadee kweddelen tegen me zocht en ik ging er van door, CLAES 1960, 29.

Zo is het dan altijd: als er kweddelen geweest zijn, moet ik altijd de gebroken potten betalen, FLORQUIN 1972, 128.

Afl.: kweddelen, prutsen, knoeien, prullen; ook: ruzie maken e.d.; hierbij: kweddelaar, prutser, knoeier; ook: ruziemaker (Victalis was de laatste van het grote geslacht van stropers in onze streek ... . Wat er tegenwoordig nog met die naam rondloopt zijn kweddelaars, die er geen verstand van hebben, CLAES 1976, 22).

< >