1. Kostschool; ook meton.: tijd die men op kostschool is.
Als het meisje naar het pensionaat ging, vertrok hij insgelijks naar de stad om zijn middelbare studiën aan te vangen, WATTEZ 1900, 52.
Aldelaïde moest nu maar niet met haar geluk spelen, het pensionaat wat van haar afschudden, geen kind meer zijn, vooral geen nukken en geen gemok meer; maar lief zijn, WALSCHAP 1939, 18.
In het pensionaat, dat als een broeikas was waar de zielen in de artificiële lucht der kantieken en modieuze geplogenheden de zin van een eerlijk en gezond geloof ontgroeiden, had zij een vriendin gevonden, DE PILLECYN 1962, 201.
2. Scherts, of als euf. voor: gevangenis; hij heeft twee jaar in 't pensionaat gezeten, in de doos, in de kast enz.
Opm.: In de standaardt. thans zo goed als volledig verdrongen door kostschool en internaat.