1. Van pers.: getikt zijn, niet goed wijs zijn, gek zijn.
«Ze is wat eigenaardig,» zegt de prior van ’t klooster. Hij durft niet zeggen: «Ze vangt», VERMEYEN 1947, 33.
«En gij tekent om bij het leger te blijven!» riep Ida uit. «Zijt gij dan helemaal aan ’t vangen?» BIJDEKERKE 1948, 277.
2. (Een ziekte, een kou e.d.) opdoen, vatten.