Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

vangen

betekenis & definitie

1. Van pers.: getikt zijn, niet goed wijs zijn, gek zijn.

«Ze is wat eigenaardig,» zegt de prior van ’t klooster. Hij durft niet zeggen: «Ze vangt», VERMEYEN 1947, 33.

«En gij tekent om bij het leger te blijven!» riep Ida uit. «Zijt gij dan helemaal aan ’t vangen?» BIJDEKERKE 1948, 277.

2. (Een ziekte, een kou e.d.) opdoen, vatten.

< >