Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

paleren

betekenis & definitie

Versieren, opsieren, optooien, inz. m. betr. t. huizen, straten enz. bij feestelijke gelegenheden; - gewest, ook: (iem.) lelijk toetakelen, afranselen.

Overal wapperen vlaggen. De mensen zijn druk in de weer en paleren hun gevels. Er zijn triomfbogen opgericht en waar straks de processie voorbijtrekt, wordt zand, gekleurd zaagmeel, lover en bont papierknipseling gestrooid, TEIRLINCK 1952, 1, 37.

De buren zijn gemobiliseerd en hebben onder haar aandrang een klein comité gevormd om de straat te paleren als hij zijn intrede zal doen. Er zal ook muziek zijn. Vlaggen, versiering en muziek, als voor een Koning, ELSSCHOT 1960, 624.

Afl.: palatie, wat dient om te versieren, versiersel; ook meer abstr.: versiering (Mettertijd werd de devotie (tot Maria) ernstiger, maar niet minder innig. En als volwassen jongeling, in de maand mei ..., dubde ik over een nieuwe en wonderbare pallatie van haar beeld, LEBEAU 1962, 38); paleersel, versiering; palering, versiering, ook: pak slaag, afranseling.