Werkwoorden vervoegen
paleren
Tegenwoordige tijd paleren
Ik paleer
Jij paleert
paleer jij?
U paleert
Hij/Zij/Het paleert
Wij paleren
Jullie paleren
Zij paleren
Verleden tijd van paleren
Ik paleerde
Jij/U paleerde
Hij/Zij/Het paleerde
Wij paleerden
Jullie paleerden
Zij paleerden
Voltooid deelwoord van paleren
gepaleerd
Tegenwoordig deelwoord van paleren
palerend