Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

pak

betekenis & definitie

I. (De daad van) het pakken of grijpen: greep, vat; - ook: manier waarop men iets pakken of aangrijpen moet: slag, kneep; - (g)een (goeie) pak hebben (aan iets), (geen) houvast hebben; (geen) pak hebben op iem. (iets), (geen) vat hebben, (geen) indruk maken; ergens de pak van (weg)hebben, er de slag van te pakken hebben, er een handje van weg hebben.

De speler had er den pak van weg om ons de tranen uit de oogen te persen, die wij met onze mouw wegvaagden, VAN LOOY 1945, 17.

Balten weert zich vloekend tegen het schrikkelijk gewicht, dat zich aan geen pak wil lenen. Ten koste van uiterste inspanning beproeft hij Bruin in de gordel te grijpen, TEIRLINCK 1952, 1, 148.

II. Bij uitbr.: gelukkige of goede greep, buitenkansje; ook: toevallige greep; - een (goeie) pak hebben (doen) aan iets (iem.), een koopje of een buitenkansje hebben aan -; vaak ook gezegd van iem. die met een rijke man of vrouw is getrouwd: hij heeft daar een goeie pak aan gedaan.

III. In de verb. pak en zak maken, pakken, zich klaarmaken; zijn pak(ken), pakske maken, zijn koffer pakken (om te vertrekken enz.), vand. ook:

(gaan) sterven, op sterven liggen; zijn pakske wegdragen, gaan biechten; ook: met een zwaar pak lopen, veel op zijn kerfstok hebben, veel misdreven hebben, veel te biechten hebben.

Bij de biecht had hij een paar klanten die pas kwamen nadat zij flink geborreld hadden, vooral wanneer zij met een zwaar pak liepen, ELSSCHOT 1960, 375.

Zooals onze landlieden zeggen: „ik ben al mijnen pak aan ’t maken”. Maar wat zal ik in dit pak steken? Ik sta aan ’t eind van mijn leven, ik overzie het en tracht het te begrijpen. Al lang vraag ik niet meer waarom ik leef, GIJSEN 1966, 165.

IV. Veelal in de verkl., gevolgd door een min of meer abstract znw. in ’t mv, ter aand. van een onbepaald(e) aantal of hoeveelheid: enkele, een paar; een pak zenuwen, één bonk, een en al zenuwen; vand. ook: een goed, flink pak, als bijw. bep.: heel wat, behoorlijk.

Ik stel het zo: ge zijt een goede medewerker als ge u in de optiek van uw minister kunt plaatsen. Ge moet natuurlijk een en ander een goed pak relativeren, Gentenaar 22/5/1977.

Wie dat binnen de dertig dagen na ontvangst niet doet, mag er zeker van zijn dat hij iets later langs gerechtelijke weg toch zal verplicht worden te betalen. En dan zal de boete een flink pak hoger liggen, Gentenaar 12/6/1977.

Een en ander was het gevolg van een urenlange verschuiving in het programma .... Walter De Buck zong een pakje solo’s maar zelfs hij kon het wachten niet verlichten, Gentenaar 20/7/1977.

V. Van kaarten: spel: hij heeft altijd een pak kaarten op zak; ook in toep. op kaarten die overblijven na het geven: stok; van op elkaar liggende kaarten, bijv. bij patience: stapel(tje).

Het spel is geslaagd als alle kaarten, zich ten slotte op twee pakjes bevinden, Shopping (ed. Antw.-Z.) 18/11/1976.

VI. Zak(je), builtje

Na een wedstrijd ging ik soms niet meer naar huis.

Ik kocht een pakje friet en dook dan ... in het pretleventje, JANS/VAN LOOY 1972, 21.

Opm.: In de standaardt. wel: met pak en zak vertrekken, over zijn; een pak boeken, brieven enz.