Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

marteko (martiko, metteko)

betekenis & definitie

1. Aap, inz. jong aapje.

Het nieuwsgierig volk wordt door de onverwachtse aanblik van het aapje allerminst opgemonterd .... Dat komt doordien, naar ieder goed weet, Emke Viaene ... een waarzegster is. En dat zij haar toverijen verkondt in geheim overleg met die stinkende marteko, TEIRLINCK 1952, 1, 71.

Ik heb je nog in een fraaier gezelschap gezien? zei hij. - Stop maar je bek, zei het wijf dat niet op haar tong was gevallen. Bekijk eens jezelf in een spiegel. Dat is iets wat ik iedere morgen doe. - Dan moet ik niet zeggen hoe je eruit ziet. Schoon is anders en dat op je leeftijd. Nog twintig jaar en een martiko zal er niets aan hebben, DEMEDTS 1976, 116.

2. In pejor. zin, in toep. op een lelijk, boosaardig, dom of onhandig persoon: scharminkel; domoor, stommerd; sukkel, sul enz.
3. Rug.

Mag ik op uwe metteko zitten? ROELANDTS in MVA 34. 87 (1958)..

< >