Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

labeuren

betekenis & definitie

(Hard) werken, zware arbeid verrichten; ploeteren, zwoegen; in ’t bijz. m. betr. t. de landbouw: op het land werken, het boerenbedrijf uitoefenen, boeren; - (trans, en abs.) (het land) bewerken, bebouwen.

Claes heeft geen mooier land kunnen dromen om er geboren te worden, om er op te groeien en te ravotten, om er te leven en te labeuren, BONI 1948, 17.

Eens het talud overspoeld zou de stroming in de bres nog versnellen. Dan was hij verloren. Hij zou verzuipen... Dan, in het opperste van de nood ... deed hij de belofte: „Als ik mag standhouden, als ik de bres kan stoppen ..., zal ik ’s Zondags weer naar de mis gaan... .” De man labeurde nu met verwoede berusting. Even wendde hij het hoofd: het water kabbelde over de tramsporen, enz., BRULEZ 1950, 40.

De kapitein, vastgebonden aan de mast, keek met een gelaat van zalige ontzetting over de ruggen der labeurende matrozen naar een klippig eiland, waar naakte, lachende vrouwen met drieste gebaren wenkten, BRULEZ 1950, 49.

Hij spande al zijne krachten in, sprong vooruit als een razende, wipte over hagen en voren, liep door gelabeurd land, met ’t inzicht de peerden hun poten te verlammen, STREUVELS 1964, 91.

En ze vertrokken ... naar hun ver dorp, om morgen bij zonsopkomst alweer met slechte kleren in het mest en het groeiende veld te staan labeuren, TIMMERMANS 1966, 67.

Ook o.a.: TEIRLINCK 1952, 1, 90.

Afl./Sam.: labeurder, landbouwer, boer, ook: harde werker (Wijlen mijnheer Caloen had de draslagen van de Ysse ... aan de noestige labeurders afgestaan, TEIRLINCK 1952, 1, 17); - labeurakker (De ziel van het volk is de trouwe weergave van het schone en arme land, van het land met zijn labeurakkers en schrale weiden, met zijn vele beloften en mageren oogst, BONI 1948, 194); labeurgrond (Wdl.), bouwland, akkergrond (Openbare verkoping van ... landbouwerswoning, weiland en labeurgronden, Gazet v. Antw. 3/6/1978); labeurland, bouwland, akkergrond (Van daaruit steeg het landschap weer, zuiver geteekend door de groene vlekken der weiden en de donkere labeurlanden, VAN HEMELDONCK 1946, 185.

Het drama heeft plaats op het labeurland, dat door den Schepper aan den genieter ontnomen en aan den wroeter gegeven wordt, BONI 1948, 22); labeurpaard (Wdl.), landbouw-, boeren- of werkpaard (LANGENS 1947, 213).