Kippevel (tengevolge van kou of schrik e.d.); vooral in de verb. (er) kippevlees (van) krijgen (gall., naar fr. chair de poule).
- Zie ook kiekenvlees.
Alex liet zich speels op de rug vallen en bleef met dichtgeknepen ogen roerloos liggen. Het beest reageerde stomverbaasd op de onvoorziene toestand; ... en begon, zich eensklaps van het grapje bewust, uitgebreid de oren van de jongen schoon te likken. De rasperige tong bezorgde hem kippevlees en deed hem tegelijk schateren van het lachen, LAMPO 1976, 299.
Het gejuich van de toeschouwers langs de weg, het meeleven van al die mensen, dat bezorgt me nog altijd kippevlees als ik het hoor en zie, Nieuwsblad 7/7/1980.