Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kiekenvlees

betekenis & definitie

1. (Eig.) Vlees van een kip, kippevlees.

Fompe zei dat hij geen kiekenvlees zou willen eten als ’t van een doodgebeten hen was, CLAES 1955, 155.

2. Kippevel (tengevolge van kou of schrik); vooral in de verb. (er) kiekenvlees (van) krijgen (gall., naar fr. chair de poule).

- Zie ook kippevlees.

Voorzichtig zet hij zijn twee bloote voeten op den kouden vloer ... . Hij wordt gewaar hoe de kilte langs zijn beenen omhoog kruipt, hij voelt het kiekenvleesch op zijn billen, en hij rilt, CLAES 1933, 224.

Hei! sterren, sterren overal! ... En ineens, als op zijn lijf gegroeid, droeg hij, zodat hij er ’t kiekenvlees van kreeg, de eindeloos besterde diepte der ruimte in zijn hart, TIMMERMANS 1966, 118.

3. In toep. op, of als ben. voor een kind dat bij het spel nog niet voor vol mag meedoen, omdat het nog te jong is; voor kiekenvlees tellen, meespelen, niet meetellen, voor spek en bonen meedoen enz.

Ons Bibi mag wel meedoen, maar ze moet kiekenvlees zijn, Gehoord te Boom dec. 1977.

< >