Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

beest

betekenis & definitie

I. Als znw.

Met een beest op de rug rijden, koersen e.d., niet in vorm zijn.

II. Als bnw.

Dom, in verb. als zo beest zijn dat te beest zijn om -; ook: ruw, onhebbelijk; - beest op iem. zijn, iem. ruw behandelen.

Als hij te beest is om er een klink in te zetten die opengaat, kom ik godverdomme heel zijn deur uitbreken, WALSCHAP 1963, 422.

Afl./Sam.: beestig, schandalig; dat was beestig, dat was een verschrikkelijk karwei; beestigheid, domme streek, stommiteit (gall., naar fr. bêtise); - beestenkoopman (Wdl.), veehandelaar.

< >