Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

jokken

betekenis & definitie

Stoeien, dartelen (inz. met kinderen); gekheid maken (met iem.), schertsen; ook (in de 2de aanh.): bieden (bij een verkoop).

- Zie ook onder jokt.

Gretig greep de dokter altoos zijn zoontje vast. Hij jokte er mee, stak het omhoog, liet het paardrijden op zijn knie, zorgde voor de vele kinderlijke vreugden, WEYTS 1950, 31.

Op die wijze zag ik nimmer vis te koop bieden. Er moeten meer kijkers dan liefhebbers zijn beneden, met radde tong wordt over en weer gejokt, JONCKHEERE 1957, 123.

Met kinderen wilde hij wel eens jokken, maar zij waren bang voor zijn lach, en kwamen niet garen (= graag) in dat vreemde hol, VERMEYLEN 1962, 12.

Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: onwaarheid spreken, liegen (inz. van kinderen).