Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

gedaan

betekenis & definitie

In versch. toep. en verb. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen, behalve in zeer bijz. stijl.

- Zie ook doen.
1. Van werkzaamheden, handelingen, verrichtingen enz.: tot het einde toe verricht, volledig afgehandeld, klaar, af; - met iets gedaan hebben, klaar zijn; met iets gedaan krijgen, klaar komen, (iets) afronden; mijn werk is gedaan, af, klaar.

Wanneer hij met zijn gebeden gedaan had, bemerkte hij dat zij dromend, met starre blik, vóór het raam stond, WEYTS 1950, 199.

Hij had nu ook gedaan met eten en de eerste helft van zijn tweede fles wijn uit, DAISNH 1950, 127.

’s Nachts besluipt hij de stropers, kraakt ze in zijn armen, hun ribben doen knap, knap en gedaan is het, WALSCHAP 1963, 311.

We nemen vakantie, als jij gedaan krijgt met kuisen, Vrouw en Wereld nov. 1974, p. 22.

Ik had juist gedaan met de afwas, toen een bewaker zei dat ik moest meekomen, Gentenaar 13/5/1977. Was mijn werkprogramma overdag niet afgewerkt, dan werkte ik ’s avonds, als iedereen te bed... was, verder tot ik gedaan had, Vrouw en Wereld nov. 1977, p. 8.

Ik: En als ze er op de missie achter komen dat je met de assistent van de Staat naar bed bent geweest? Zij: Als we ermee gedaan hebben, ga ik weg, missié, dan is het geen palaver, GEERAERTS 1977, Z3.

Rond 9 u in de avond heb ik gedaan met treinkaartjes te kontroleren, BOON 1977, 163.

2. Van gebeurtenissen, werkingen, toestanden enz. die een bep. tijd duren: afgelopen, geëindigd, ten einde, voorbij, uit; - het feest, de wedstrijd enz. is nog niet gedaan, afgelopen, ten einde; de school is al gedaan, uit; het moet nu eens gedaan zijn (met iets), afgelopen, uit zijn.

Jongens en meisjes zwaaien losjes hun neen-handen, de officiële begroeting is gedaan, JONCKHEERE 1957, 75.

Een vrouw bekloeg zich tegenover de anderen dat ik soms vroeger naar huis ging om de vergaderingen te kunnen volgen. Het kwam zover dat iedereen kwam en ging zoals men wilde. Natuurlijk ging dit niet ongemerkt voorbij aan de chef: „Voor iedereen gelijk”, zei hij, zodat het voor mij gedaan was, Vrouw en Wereld mei 1974, p. 8.

Gedaan met wachten op een loodgieter voor kleine herstellingen. Wij komen binnen de 48 u., Gent 12/8/1976, p. 19.

De vergadering was gedaan, de mensen klapten in hun handen en de onderpastoor ging rond met een gouden schaal die gauw vol briefjes lag, CLAUS 1976, 56.

Een heel jaar lang samen soldaat geweest, twee, drie kampen daarna in Beverloo - ik kan daar nog steeds ’s nachts van dromen, en dan luidop schreeuwen:

Maar gaat dat kamp dan nooit gedaan zijn? BOON 1977, 113.

Ik ben de laatste passagier voor de veerboot. „Toch zwaar werk zo’n schuit overduwen?”, vraag ik aan de veerman. „Binnenkort is ’t gedaan. De brug is bijna af’, Bond 21/1/1977.

Men (gaat) hem vergelijken met Japanse soldaten die na dertig jaar in de jungle te hebben rondgezworven, ontdekken dat de oorlog al lang gedaan is, Gentenaar zo/7/1977.

- Met iets gedaan maken, aan iets een eind(e) maken.

Nu hammen kopen of nooit, hier en nergens anders en wel terstond. En niet een ham, maar hammen verduiveld... aan mijn rechterhand hing een peloton van zes stuks die mij speciaal aantrokken, omdat zij precies even groot waren. En ik maak liefst gauw gedaan in een winkel, ELSSCHOT 1960, 660.

En dat wij harder moeten werken om rapper met de oorlog gedaan te maken, VAN AKEN 1963, 10.

Het was Caracas niet onbekend dat sedert ettelijke jaren allerlei marginale figuren er te zamen klisten. Van zodra ze er een gevaar zou in zien, zou de regering er mee gedaan maken, WALSCHAP 1975, 156.

Met een aantal huiszoekingen en een uitgebreid onderzoek heeft de rijkswacht gedaan gemaakt met dit zonderling handelssysteem, Gentenaar 13/5/1977.

We vragen ons af of er geen aktie kan gevoerd worden om deze aanslag op de gezondheid van de jeugd gedaan te maken. Vrouw en Wereld okt. 1977, p. 3.

3. Van pers.: aangedaan, bewogen, getroffen; hij was er erg van gedaan, onder de indruk.