In enkele zegsw., uitdr. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen: dat is een ander paar mouwen (gall., naar fr. c’est une autre paire de manches), dat is heel wat anders, dat is andere koffie (thee), dat is andere koek;
- iem. in de mouw hebben, iem. doorzien, iem. in de zak hebben;
- iets (iem.) in de mouw hebben, steken, houden e.d., iets (onaangenaams) niet vergeten, het iem. betaald zetten;
- iem. de mouw vegen, strijken, (met baatzuchtige bedoelingen) vleien, flikflooien;
- iets op de mouw slaan, iets (op een listige wijze) verkrijgen.
De rest kon het geen bal schelen, dat ik voor hen een nacht kloosterleven op de mouw sloeg en de volgende ochtend een streng onderhoor zou te doorstaan krijgen, BOON 1961, 104.
Een van de officieren stootte me aan en ik merkte dat Dreesen op de drempel stond en naar me wenkte. Ik slenterde op mijn beurt het kantoor binnen. Clausen zei botweg: „Ik verzoek u de stakers te gaan toespreken.” Ik knikte, werd te laat aan zijn blik gewaar dat hij een gemerkt aas in zijn mouw had steken, VAN AKEN 1963, 68.
Wat niet zal beletten de Thurau’s onverzoenlijkheid in de mouwen zal kruipen van Eddy Merckx en Patrick Sercu. Het is nogal vanzelfsprekend inmiddels, dat de Nederlandse volgers zich prompt gaan aansluiten bij de resten van Touroverwinnaars, althans wat de ritzegepralen betreft, en de draak gaan steken met de onfortuinlijke ... Belgen, Gazet v. Antw. 8/7/1977.
Afl./Sam.: mouwstrijken, vleien, kruipen, flikflooien; hierbij: mouwstrijker (Wdl.), vleier, kruiper, flikflooier; mouwstrijkerij (Wdl.), vleierij, kruiperij, flikflooierij; mouwvegen, hetz. als -strijken; hierbij: mouwveger (Wdl.) en mouwveegster (Weet ge wat ze zijn, de Duitschers? Gemeene, platte mouwvegers en kruipers zoolang ze onder u staan, CLAES 1923, 19.
Ze was zo zoet, zo zwijgend, zo gedwee, zo lichtgelovig, helaas! - dat de anderen haar plaagden. Ze riepen haar na: ‘Troetelkindje, mouwveegster!’ GRONON 1958, 28); mouwvegerij, (Wdl.) vleierij enz.