Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bepotelen

betekenis & definitie

(Iem., iets) (langdurig) met de vingers aanraken, betasten; ook: met erotische bedoelingen, op erotische wijze betasten; - die meid is al door jan en alleman bepoteld, zij heeft al wat afgevrijd; - vervolgens: door herhaald betasten vies maken, bevlekken; beduimelen, bevingeren. Het verl. deelw. bepoteld ook als bnw.: beduimeld.

Hij vloog op en met een allerinnemendste glimlachje kwam hij haar tegemoet, de hand geven. Dat hij nodeloos lang dit gebaar volhield en dat zijn vingers als koele voelhorens van een vreemd beest hogerop haar arm bepotelden, bemerkte Agnes niet in haar agitatie, BIJDEKERKE 1948, 119.

Ik kijk op een blokje zwart bepoteld hout, JONCKHEERE 1957, 103.

Zij verlangden alleen maar... dat wijf te mogen bepotelen en zich te kunnen bezuipen, BOON 1961, 149.

Ik herinner me hoe je me nooit mijn zin wou geven. Al wat je hebben wou was dat ik je een beetje bepotelde. Je scheen het prettig te vinden ook, VAN AKEN 1963, 60.

Ook o.a.: LEYS 1970, 141. Gentenaar 19/4/1977.

Afl.: bepoteling.

< >