Beplakken; in de aanh. in de verb. beplekt en bepleisterd (beplaasterd), met pleisters bedekt; - ook: bevlekken; ook het verl. deelw. als bnw.: met vlekken bedekt, bevlekt; - mijn kleed (jurk) is helemaal beplekt.
Dat de meeste leden der bende, die nu sinds een paar weken opgesloten zitten... zullen wankelen op hun benen, beplekt en bepleisterd zijn, gehavend en gewond, bleek en mager geworden, BOON 1975, 240.