(Planken)kast; in ’t bijz.: provisiekast, etenskast.
Aan vaders potlood, in de la van de schapraai, durfde ik niet te raken, CLAES 1950, 148.
Zij sluit de schapraai, en twee nagelaten borden, die daar waren neergezet, brengt zij in het schotelhuis, TEIRLINCK 1952, 2, 160.
Achter hem, op de schapraai, lag zijn „Kleine Mechelse Catechismus”, waaruit hij voor vandaag de les Van de Werken van Barmhartigheid kennen moest, CLAES 1955, 24.
Zij ging naar de schapraai en sneed een dikke boterham van het grijze brood, DE PILLECYN 1962, 16. Ook o.a.: TEIRLINCK-V.D.W. 1928, 7. WYSEUR - DE RYCK 1954, 54.