Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZWAANRIDDER

betekenis & definitie

Zwaneridder, is de hoofdfiguur uit een middeleeuwse sage, misschien van Franse herkomst, die verscheiden malen door dichters bewerkt is, o.a. in de Franse Roman du chevalier au cigne (uitg. door De Reiffenberg, Brux. 18461848, 2 dln), waar zij in verband wordt gebracht met Godfried van Bouillon; voorts Der Schwanritter van Konrad von Würzburg, slechts gedeeltelijk bewaard gebleven, en in de Lohengrin, een uitvoerig strofisch gedicht van een onbekende Middelhoogduitse dichter (ca 1280-1290 geschreven). Aan het slot van zijn Parzival heeft Wolfram von Eschenbach de Zwaanridder, die hier eveneens Lohengrin heet, voorgesteld als de zoon van Parzival.

De sage is onder verschillende vormen bekend en ook zijn er verschillende motieven in verwerkt.De kern van het verhaal is de geschiedenis van een ridder (Helias of Lohengrin), die in een boot, voortgetrokken door een zwaan, de rivier afzakt, een edelvrouw uit gevaren bevrijdt en uit dank voor deze hulp haarzelf of haar dochter trouwt. Hij moet zijn vrouw echter weer verlaten wanneer deze, ondanks het uitdrukkelijk verbod, naar zijn naam vraagt. Zijn ontmoeting mei de belaagde edelvrouw vindt, o.a. volgens het volksboek dat deze sage oververtelt, te Nijmegen plaats, waar keizer Otto I Rijksdag houdt. Hij gold als de stamvader van de hertogen van Brabant, de graven van Kleef en zelfs van de heren van Arkel. Ook Bilderdijk beweerde via de heren van Teisterbant van de Zwaanridder af te stammen.

Door Wagner’s opera Lohengrin is de sage algemeen bekend geworden. Van een Middelnederlandse bewerking zijn slechts enkele fragmenten bewaard (uitg. d. G. Kalff, Middelned. epische fragmenten, Groningen 1886, blz. 250-260). Een der uitgaven van het Nederlandse volksboek, dat tot in de 19de eeuw herhaaldelijk is herdrukt, Een schone ende miraculeuse historie van den Ridder metier Swane, werd verzorgd door G. J. Boekenoogen (Leiden 1931).

Lit.: J. F. D. Blote, Das Aufkommen der Sage von Brabon Silvius, dem brabantischen Schwanritter (Amsterdam 1904); A. G. Krüger, Die Quellen der Schwanritterdichtungen (Gifhorn 1936).

< >