Engelse hertogstitel, vaak gedragen door de tweede zoon van de koning, en naam van een Engels koningshuis, dat (met de Witte Roos als kenteken) in de 15de eeuw naast en tegenover de Lancasters stond, sinds Richard, hertog van York, zijn aanspraken op de troon had laten gelden (z stamboom Plantagenet). Bekende dragers van deze titel waren:
Richard (21 Sept. 1411 -30 Dec. 1460), de zoon van Richard van Cambridge en, door zijn moeder, Anna Mortimer, vertegenwoordiger sinds 1425 van de oudste tak van het Engelse koningshuis.
Hij werd in 1436 luitenant-generaal van Frankrijk en Normandië, maar keerde naar Engeland terug wegens de ondervonden tegenwerking. Door de dood van Humphrey van Gloucester werd hij in 1447 eerste prins van den bloede; daarom zond Hendrik VI hem als onderkoning naar Ierland. In 1450 teruggekeerd, sloot hij zich aan bij de oppositie tegen de Lancasters. Toen Hendrik VI ziek werd, werd Richard protector (1453-1454), maar ondervond een krachtige tegenstand van de zijde der koningin, Margaretha van Anjou. Hij stelde zich aan het hoofd van de opstand en won de slag bij St Albans (1455; z Rozenoorlogen). In 1459, weer in strijd met de koningin, werd hij gedwongen uit te wijken naar Ierland.
In 1460, nadat zijn aanhangers onder leiding van Warwick Londen hadden bezet en in de slag van Northampton de koning hadden gevangengenomen, keerde hij terug en maakte aanspraak op de Kroon. Deze eis werd door de Lords niet gesteund, maar York werd als opvolger van Hendrik VI erkend en tot Protector uitgeroepen. Opnieuw in het veld gekomen tegen de Lancasters, sneuvelde hij in de slag bij Wakefield, doch zijn zoon, Edward (IV) , verwierf de kroon.
Frederik (Londen 16 Aug. 1763-5 Jan. 1827), tweede zoon van koning George III, en van 1794-1802 (Protestants) vorstbisschop van Osnabrück.
Onder Frederik de Grote tot krijgsman gevormd, in 1791 gehuwd met prinses Frederika van Pruisen, werd hij in 1793 bevelhebber van het Engels-Oostenrijkse leger in de Nederlanden. In 1794 moest hij, nadat hij bij Doornik door Pichegru was verslagen, België ontruimen. Hoewel zijn ongeschiktheid als aanvoerder was bewezen, benoemde de koning hem in 1795 tot veldmaarschalk en in 1798 tot opperbevelhebber van de Britse landmacht.
In 1799 commandeerde York de Engels-Russische expeditie naar Noord-Holland, maar hij moest voor Brune 19 Sept. bij Bergen en 6 Oct. bij Castricum wijken en sloot 18 Oct. de capitulatie van Alkmaar. Nadat hij van een schandaalproces was vrijgesproken, was de openbare mening echter zo tegen hem gekant, dat hij het opperbevel moest nederleggen. Niettemin werd hij door zijn broeder, de prins-regent, reeds in Mei 1811 weder in zijn ambten hersteld. In het Hogerhuis was hij een hartstochtelijk tegenstander van de emancipatie der R.Katholieken.