is in de Noorse mythologie de naam van de Wereldboom. Drie wortels bevestigen hem op zijn plaats en zijn takken vormen het gewelf van de hemel.
Een van die wortels strekt zich uit tot het verblijf van de mensen, de tweede tot het verblijf der reuzen en de derde tot de onderwereld. Latere speculatie verbond met de wortels drie bronnen, en wel die van Urd, van Mimir en Hvergelmir; daaruit vloeien de wereldstromen, uit welke de aarde is ontstaan.Over deze boom druppelt een goudgele vloeistof ([mede), die als dauw op de aarde komt. Volgens een latere mythe bevinden zich bij die boom een aantal dieren, o.a. vier herten, die zich met zijn bladknoppen voeden, waardoor de boom veel schade lijdt. Onder aan de wortel knaagt de draak Nidhoggr.
Bij de Ragnarok wordt ook de wereldboom door de ondergang getroffen. Als middelpunt van het kosmische leven is de godin van het noodlot (Urd) met hem verbonden en bevindt zich onder hem de plaats, waar de goden beraadslagen. Odin zou bij zijn initiatieoffer aan zijn takken gehangen en aan zijn voet de runen gevonden hebben; men heeft dan ook de naam Yggdrasil (wellicht = paard van Odin) daarmee in verband gebracht. De boom wordt als een es beschreven. Evenals deze boom het godenheiligdom beschermt, stond oudtijds bij de tempels en de boerenhoeven een schutsboom (vgl. de vlier in Nederland en Duitsland). Van de boom bij de tempel te Uppsala worden eigenschappen genoemd, die op een taxus wijzen. Het is dus mogelijk, dat de wereldboom in verschillende delen der Germaanse wereld niet op dezelfde wijze werd voorgesteld (z Irminsul).