Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WÜRTTEMBERG

betekenis & definitie

is de naam van een voormalig Duits Koninkrijk, later vrijstaat (oppervlakte 19 508 km2) die na Wereldoorlog II is opgegaan in de [i]Zuidwest-Staat.

[/i]

Geschiedenis

De oudste bewoners van het hedendaagse Württemberg waren de Sueven. Dezen werden onderworpen door de Romeinen, die ca 84 n. Chr. het land veroverden en het door de aanleg van een grenswal tegen vijandelijke aanvallen verschansten. In de 3de eeuw door de Alemannen veroverd, kwam het in 496 aan de Franken. Ca 1090 wordt voor het eerst een „Conradus de Wirtinisberc” in een oorkonde vermeld, die op de Rode Berg de stamburcht Wirtemberg of Wurtemberg bouwde. Met graaf Ulrich (12411265) neemt de geschiedkundig zekere reeks der graven van Württemberg een aanvang.

Deze graven waren oorspronkelijk achterleenmannen van de hertogen van Zwaben, maar na de val der Hohenstaufen aldaar (1268) maakten zij zich meer en meer onafhankelijk. In 1495 werd Württemberg een hertogdom. Merkwaardig was daarna hertog Ulrich (1498-1550), die de Hervorming invoerde (1534) en zich vrij trachtte te maken van het keizerlijke Huis Oostenrijk. Echter tevergeefs. De pogingen van Frederik I (1593-1608) om het absolutisme te vestigen en een einde te maken aan de controle der Landstenden mislukten. Na zijn dood werd zijn kanselier Enzlin onthoofd (1613).

Karel Alexander (i733-37) was Katholiek en zo ontstond een grote beweging in het land, toen het gerucht zich verspreidde, dat de hertog de waarborgen voor vrijheid van godsdienst wilde opheffen en het Katholicisme invoeren. De tot geheime Financie-raad bevorderde Süss -Oppenheimer verschafte de hertog door allerlei afpersingen de middelen voor zijn verspillingen. Onder Karel Eugenius (1737-1793) hadden weer eindeloze constitutionele conflicten plaats, die in 1770 met het „Erbvergleich” eindigden, dat de rechten en vrijheden der geprivilegieerden, die door de Stenden vertegenwoordigd werden, waarborgde, maar de algemene toestand van het land was slecht. Hervormingen in centraliserende zin kwamen pas in de Franse tijd, waarin het land nu eens door Franse dan weer door Oostenrijkse legers overstroomd werd. Frederik I (1797-1816) werd in 1803 keurvorst, in 1806 koning en lid van de Rijnbond.

Bij de „Reichsdeputationshauptschluss” en bij de vredes van Presburg en Wenen werd hij rijkelijk schadeloos gesteld voor het gebied, dat hij op de linker-Rijnoever aan Frankrijk had moeten afstaan, hij verenigde deze aanwinsten met „Oud-Württemberg” tot één geheel en hief het „Erbvergleich” op (1806). 2 Nov. 1813 liet Frederik echter keizer Napoleon I in de steek, waardoor hij op het Wener Congres kon behouden wat hij bezat. Maar om zijn binnenlandse positie te versterken moest hij op 15 Mrt 1815 wel een constitutie voorstellen, die echter door de Landstenden afgewezen werd.

Zijn zoon, koning Willem I (1816-1864), kwam eerst onder de pressie der Besluiten van Karslbad met de Stenden over de grondwet tot overeenstemming; zij werd 25 Sept. 1819 afgekondigd. Nu werd Württemberg als een gecentraliseerde ambtenarenstaat geregeerd. De tegenstanders daarvan wilden meer volksinvloed en Duitse eenheid, die voorbereid werd door Württembergs aansluiting bij het Pruisische tolverbond (Mrt 1833). Maar toen de poging van het Frankforter Parlement van 1848 om die eenheid tot stand te brengen mislukte, moest ook het liberale ministerie, dat koning Willem in Mrt aangesteld had, spoedig aftreden. Een poging van het Romp-Parlement om, door zijn zetel naar Stuttgart te verleggen, Württemberg in opstand te brengen, voorkwam de regering, door het 18 Juli 1849 uiteen te jagen. De grondwet van 1819 werd hersteld (1850).



Koning Karel I (1864-1891) sloot zich in de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog van 1866 bij de andere Zuidduitse staten en bij Oostenrijk aan. Maar zijn leger werd door het Pruisische Mainleger bij Tauberbisschofsheim verslagen (24 Juh). 13 Aug. kwam te Berlijn de vrede tot stand, waarbij Württemberg slechts een oorlogsschadeloosstelling betaalde. Württemberg sloot zich nog niet bij de Noordduitse Bond aan, maar wel een geheim ofen defensief verbond met Pruisen, waardoor het geen eigen buitenlandse politiek meer bezat. In de Frans-Duitse oorlog van 1870/1871 koos Württemberg dan ook dadelijk de zijde van de Noordduitse Bond en sedert 1 Jan. 1871 maakte het deel uit van het Tweede Rijk, ofschoon tussen 1866 en 1870 althans het Roomse en het democratische deel der bevolking nog wel krachtige oppositie tegen de nieuwe Pruisisch-gezinde politiek der regering gevoerd hadden. In Juli 1906 kwam een grondwetsherziening tot stand. In deze tijd kwam ook de jonge sociaal-democratie tot enige ontwikkeling. Bij de Novemberrevolutie van 1918 trad koning Willem II (sedert 1891) af (30 Nov.).

De regering kwam eerst in handen van de sociaal-democraat Blos. Op 26 Apr. 1919 werd een democratische grondwetsherziening aangenomen. Van 1920-1924 was de democraat Hieber, daarna tot 1928 de Duits-nationaal Bazille, daarna tot de nationaalsocialistische machtsaanvaarding van 1933 de Katholiek Bolz staatspresident. Hem volgde op de N.S.D.A.P.-er Murr, eerst als staatspresident, daarna als rijksstadhouder. Krachtens de wet van 30 Jan. 1934 verloor Württemberg, evenals de andere Duitse Länder, zijn souvereiniteit aan het Rijk.

Na de ineenstorting van het Derde Rijk aan het einde van Wereldoorlog II kwam het N. van Württemberg tot de Amerikaanse, het Z. tot de Franse bezettingszone te behoren. Noord-Württemberg werd met het N. van Baden verenigd tot het Land Württemberg-Baden, terwijl Zuid-Württemberg met het voorheen Pruisische Hohenzollern verenigd werd tot een Land Württemberg-Hohenzollern. Ingevolge een op 9 Dec. 1951 gehouden plebisciet werden de beide Württembergs met het Land Zuid-Baden verenigd tot de nieuwe Südwest-Staat, die voorlopig de naam Baden-Württemberg kreeg, z Zuidwest-Staat.

Lit.: W. v. Heyd, Bibliographie der Württemb. Gesch. (1895-1929); K. Weller, Württembergische Geschichte (3de dr., 1933); L. v. Koehler, Zur Geschichte der Revolution in Württemberg (1930); Boeck, Württembergische Vergangenheit (1932); M. Müller, Neu-W. (1934); F.

Hertlein, O. Paret und P. Goessler, Die Römer in Württemberg, 3 dln (1928-32).

< >