(Tanacetum L.), plantengeslacht uit de familie der Composieten, verwant met het geslacht Chrysanthemum, waarmede het wel verenigd wordt. Het omvat kruiden en halfheesters, vooral talrijk in Europa en Midden-Azië, met verspreide. op verschillende wijzen ingesneden bladen en alleen of in schermachtige bloeiwijzen staande, bijna bolvormige gele hoofdjes met een klokvormig dakpansgewijs omwindsel, een convexe naakte bloembodem en alleen buisbloempjes, waarvan die der buitenste rij 3- of 4-, de overige 4- of 5tandig.
De zittende kantige gladde vruchtjes dragen óf geen pappus, óf wel een vliezig, al of niet getand kroontje.In Nederland komt algemeen langs wegen en dijken, vooral op zandgrond, voor: het Boerenwormkruid (T. vulgare L. syn. Chr. v. Bemh.), een overblijvende, meer dan meterhoge, sterk riekende en door gehalte aan tanacetine bittere plant met veerdelige bladen met langwerpig-lancetvormige slippen en een dichte schermvormige pluim. Zij is bij het volk veel in gebruik, vnl. als wormmiddel en ook in aftreksels tegen maagkramp, en vond vroeger als Herba en Flores Tanaceti ook in de geneeskunde toepassing. Om haar bitterheid laat op de weilanden het vee haar onberoerd. Een andere soort Wormkruid met slechts ondiep getande bladen en ijlere trossen, het Balsemwormkruid (T. Balsamita L. of Chr. majus Aschers.) uit de Oriënt, riekend naar munt of citroen, voorheen een beroemd krampstillend middel, wordt vaak in tuinen gekweekt en dient eveneens als uitstekend wormmiddel.