de „vader der Nederlandse geologie” (Wildenborch, bij Lochem, 5 Oct. 1808-Lochem 7 Juni 1877), promoveerde te Leiden in 1833. In 1847 was hij medeoprichter van de „Geldersche Maatschappij van Landbouw” en in 1869 verscheen van zijn hand in 6 bladen 1 : 200 000 de Landbouwkaart van Nederland. Nadat hij in 1844 een Proef eener geologische kaart van de Nederlanden had uitgegeven, werd in 1852 een commissie van drie leden, w.o.
Staring, benoemd, om een geologische beschrijving van Nederland met kaart samen te stellen. Na onenigheid werd in 1857 aan Staring alleen de vervaardiging van de kaart opgedragen. Deze kaart werd door Staring in de jaren 1852-1854 en 1858-1860 op een schaal 1 : 50 000 opgenomen en verscheen in 20 bladen 1 : 200 000 van 1858-1867. Als tekst bij deze kaart schreef hij De Bodem van Nederland, waarvan het eerste deel in 1856, het tweede in 1860 verscheen. Hiermede was de degelijke grondslag gelegd van de geologische kennis van Nederland. Naast de vaderlandse geologie had de landbouw zijn grote belangstelling. Eén jaar (1863) was hij professor in mineralogie en geologie aan de Polytechnische School te Delft.Lit.: W. J. A. Huberts, Dr W. C. H. S., in: Mannen van betekenis VIII, 9 (Haarlem 1877); Dr W. C. H. S. gehuldigd (’s-Gravenhage 1908).