aartsbisschop van Canterbury (Reading 7 Oct. 1573 -Londen 10 Jan. 1645), werd in 1601 Anglicaans geestelijke en in 1621 bisschop, eerst van St Davids, dan van Bath and Wells en in 1628 van Londen, terwijl hij in 1630 kanselier van de universiteit van Oxford werd. Bevriend met Buckingham, steunde hij reeds Jacobus I in diens streven de koninklijke macht te versterken en aan de bisschoppen onder koninklijke leiding alle macht in de Kerk te geven.
Onder Karei I verkreeg hij een zeer grote invloed op de regering. Hij was een voorstander van de romanisering der Kerk, niet alleen in Engeland, doch ook in Ierland en zelfs in Schotland; als lid van de Hoge Commissie en van de Sterrekamer drong hij aan op zeer strenge maatregelen tegen allen, die van de voorgeschreven ceremoniën afweken of critiek hadden op het Book of Common Prater. Dit systeem kon hij met volle kracht toepassen toen zijn beschermer, Karei I, hem 6 Aug. 1633 tot aartsbisschop van Canterbury verhief. Maar toen hij in Schotland ook de liturgische veranderingen wilde doorvoeren, stuitte dit bij de Calvinistisch gezinde Schotten op sterk verzet, te meer doordat men dit ook als een „vreemde” bemoeiing beschouwde. Een opstand brak uit, die de aanleiding werd tot de revolutie in Engeland. De haat van het Lange Parlement richtte zich dan ook niet minder tegen hem dan tegen Strafford: 18 Dec. 1640 werd hij door het Parlement aangeklaagd, I Mrt 1641 gevangengenomen en in de Tower opgesloten. Eerst in 1644 begon zijn verhoor. Onder dwang van het Lagerhuis werd hij door de Lords na een schijnproces (Jan. 1645) veroordeeld en onmiddellijk op Towerhill onthoofd. Zijn eerlijkheid en plichtmatigheid verijdelden elke poging hem wegens ambtsverzuim schuldig te verklaren, maar met recht kon tegen hem worden aangevoerd dat hij in zijn overdreven ijver voor wat hij als de enig ware opvatting van Kerk en koningschap beschouwde en door zijn raadgevingen aan de koning een der voornaamste oorzaken was van de strijd tussen vorst en volk. Als kanselier van Oxford heeft hij zich zeer verdienstelijk gemaakt: uitbreiding van het aantal leerstoelen, benoeming van geleerde mannen (o.a. Gerard Vossius), vergroting van de bibliotheek en betere tucht onder de studenten. DR H. A. ENNO VAN GELDER
Bibl.: Works, 7 dln (Oxford 1847-1860, Library of Anglo Catholic Theology).
Lit.: M. Creighton, Hist. Lextures and Addresses, ed. by L. Creighton (London 1903); H. Bell, Archbishop L. and Priestly Government (1905); A. S. Duncan-Tones, Archbishop L. (1927); R. P. Coffin, W. L. (N.Y. 1930); N. R. Trevor-Roper, Archbishop L. (1940).