Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Willem van OCCAM

betekenis & definitie

(of Ockham), of Gulielmus de Occam, Engels Franciscaan, filosoof en theoloog der laat-scholastiek (z Middeleeuwen, filosofie) (Ockham, nabij Londen, 1295/ 1300 - München 1349-’50), studeerde en doceerde te Oxford (1312-1320) en volgens sommigen ook te Parijs, waar Buridan zijn leerling zou zijn geweest. In 1324 werd hij op grond van verschillende leerstellingen ontboden bij de pauselijke curie te Avignon.

Vandaar ontvluchtte hij in 1328, tegelijk met Michael de Cesena, met wie hij zich in de Franciscaanse armoedestrijd had aangesloten bij de spiritualen, die de evangeliebeleving rigoureus stelden boven de evangelieprediking (z Franciscanen). Gelijk reeds eerder Marsilius van Padua zochten ze hun heil bij Lodewijk de Beier, die toen in Pisa verbleef. Kort daarop geëxcommuniceerd, was hij van dat ogenblik af een verbeten tegenstander van paus Joannes XXII in diens machtsstrijd met keizer Lodewijk, die hij volgde op zijn terugtocht naar München. Omtrent een verzoening met de Kerk en de orde, die hem in 1331 had uitgestoten, staat niets vast.De logica neemt in zijn filosofie een voorname plaats in. Hij is de voornaamste vertegenwoordiger der terministische „via moderna”: aan de universalia beantwoordt niets reëels in de door zinnen en verstand intuïtief gekende concreet-individuele dingen, maar enkel subjectief-classificerende begrippen als resultaat van een samenvattende functie van ons verstand (conceptualisme: voorloper van Kant) en de begripstermen als verstandelijke symbolen daarvan (terminisme, gematigd nominalisme). Heel de wetenschap houdt zich dus eigenlijk slechts bezig met termen en concepten: kennis van het wezen der dingen en een objectief zekere metaphysiek zijn bijgevolg onmogelijk.

Op ethisch terrein legt hij enerzijds sterk de nadruk op vrije wil en verantwoordelijkheid van de mens en nadert in de leer der rechtvaardiging zeer dicht tot het pelagianisme; anderzijds komt hij tot een praedestinatieleer, in zoverre hij goed en kwaad laat afhangen van Gods wil als hoogste wet (Christelijk moraal-positivisme).

Geloven en weten worden volkomen gescheiden: alleen het eerste, berustend op de H. Schrift en het kerkelijk leergezag, kan ons de waarheid garanderen (theologische scepsis). Dit leergezag berust echter niet bij de paus, maar bij de vereniging der gelovigen en het concilie. Zijn terminisme past hij nl- ook toe op het kerkbegrip, volgens hem een begrip zonder inhoud: de kerk is geen zichtbare eenheid onder leiding van paus en bisschoppen, maar de verzameling der uitverkorenen, waarvan Christus het hoofd en de paus de eerste dienaar is. Zo is hij een voorloper van het latere „conciliarisme”, dat het concilie stelt boven de paus.

Occam’s invloed is zeer groot geweest. Vele zijner ideeën vindt men terug in de reformatie: Luther verklaarde zich uitdrukkelijk een zijner aanhangers.

PROF. DR I. J. M. VAN DEN BERG

Bibl. (voorn. werken) : Super magistrum Sententiarum 11. 4 subtilissimae quaestiones (Lugduni 1945); Expositio aurea super totam artem veterem (Bolognae 1496); Summa totius logicae (Parisiis 1488); Summulae, expositio, quaestiones in libros physicorum (Bolognae 1494); De imperatorum et pontificum potestate (uitg. in: R. Scholz, Unbekannte kirchenpol. Streitschr. II, 1914 en d. G. Kenneth Brampton, Oxford 1931); Opus nonaginta dierum (Lovanii 1481); Octo quaestiones super potestate ac dignitate papali (uitg. in: M.

Goldast, Politica imperialis, 1614); Tractatus de praedestinatione en Tractatus de successivis, uitg. d. P. Boehmer O.F.M. (Bonaventura, New York 1944 en 1945).

Lit. : E. A. Moody, The Logic of W. of O. (London 1935); S. V. Zuidema, De philosophie v. O. in zijn commentaar op de Sententiën, 2 dln, diss.

Vrije Univ. Amsterdam (1936); A. van Leeuwen, O.’s plaats in de gesch. van de theol. (in: Stud. Cath. 13, 1937, 181-208); H. Köhler, Der Kirchenbegriff bei W. v. O. (1937); É. Hoffmann, Die erste Kritik des Ockhamismus durch den Oxforder Kanzler Joh.

Luttereil (Breslau 1941); C. Giacon, G. d’Occam (2 vol., Milano 1941); Ph. Böhner O.F.M., in: Traditio,dl I (1943); A. G. Pegis, in dl II (1944); W. v. O. als politischer Denker und sein Breviloquium de principatu tyrannico, hrsg. v.

R. Scholz (Leipzig 1944); R. Guelluy, Philos, et théol. chez Guillaume d’Occam (1947); G. de Lagarde, La naissance de l’esprit laïque au déclin du moyen âge, IV : Ockham et son temps, V: Bases de départ de l’ockhamisme (1948) ; G. Martin, W. v. O., Untersuchungen zur Ontologie der Ordnungen (Berlin 1949); L. Baudry, Guillaume d’Occam, I: L’homme et ses œuvres (Paris 1950); Wilhelm Ockham, Aufsätze zu seiner Philos, und Theol. (in: Franziskanische Studien 32, Heft 1-2, Münster 1950, met bibl. der O.-lit. 1919-’49 d V.

Heynck); V. Heynck, Die unpolemische Schriften O.s, ald. 32 (1950); G. Buescher, The Eucharistie Teaching of W. O. (Saint Bonav., New York 1950).

< >