Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Willem BROES

betekenis & definitie

Ned. Herv. godgeleerde (Haarlem 19 Oct. 1766 - Amsterdam 7 Jan. 1858), zoon van ds Petrus Broes (1726-1797), was predikant achtereenvolgens te Voorschoten, Zutfen, Leiden en Amsterdam (1808) tot zijn emeritaat in 1837.

Voor zijn preken, waarvan een zeer groot aantal gedrukt is, gebruikte hij vaker een Bijbelwoord als motto dan als tekst, hoewel niet uitsluitend. Grote belangstelling had Broes voor de geschiedenis in het algemeen en voor de vaderlandse en de kerkgeschiedenis in het bijzonder, bovendien voor die van de Engelse Kerk en haar invloed in de Nederlanden; zijn beschouwingen zijn onvoldoende critisch en daardoor verouderd. Inzake het vraagstuk van de hereniging der Protestantse Kerken was hij min of meer individualistisch en sceptisch.Bibl.: o.a. Leerredenen, 3 dln (I8IO-I5); ld. over Bijbelsch-historische onderwerpen (1814); Textenrol, 3 dln (1847); De Engelsche Hervormde Kerk benevens haren invloed op onze Nederlandsche, van den tijd der Hervorming aan, 2 dln (1825); Willem I in betrekking tot de scheuring der XVII Vereenigde Ned. gewesten in de 16de eeuw (1831); Geschiedkundig onderzoek over de vereeniging der Protestanten in de Nederlanden (1822); Ph. van Mamix . . . bijzonder aan de hand van Willem I, 2 dln (1838-’40).

Lit.: Het Prot. Vaderland, I, 636-644, alwaar voll. bibliogr. en lit.

< >