heer van Rhoon en Pendrecht, na 1732 graaf van het H. Roomse Rijk (op Schoonheede 17 Oct. 1704 - Zorgvliet 13 Oct. 1774), oudste zoon van de vorige.
Hij studeerde te Leiden en werd na een reis door Europa opgenomen in de ridderschap van Holland. Als overtuigd stadhoudersgezinde trad hij reeds in 1742 met prins Willem (IV) in briefwisselingenhad een groot aandeel in het herstel van het stadhouderschap in 1747 en in de erfelijkheidsverklaring van ’s prinsen ambten. Eerst (Aug./Sept. 1747) belast met een zending naar Engeland, was hij in 1748 de voornaamste onderhandelaar voor de Republiek bij de vrede van Aken. Daarna behield hij een belangrijke invloed, gericht op een krachtige organisatie van de stadhouderlijke regering en verwijdering der staatsgezinde regenten (o.a. den raadpensionaris Gillis); in de buitenlandse politiek was hij steeds een voorstander van samenwerking met Engeland en Oostenrijk. Hij bewerkte dan ook de aanstelling van BrunswijkWolfenbüttel, met wien hij eerst een intieme vriendschap onderhield, welke echter op den duur verkoelde en na 1766 in bittere vijandschap omsloeg. Daarom had hij onder Willem V niet veel invloed meer. Brunswijk had hieraan schuld, maar ook Bentinck zelf, die overtuigd was van zijn bekwaamheid en niet gemakkelijk een gezag naast zich duldde.Lit.: W. G. v. Huffel, Willem B. v. Rhoon, zij'n persoonlijkheid en leven 1725-1747 (’s-Gravenhage 1923).