gezegd Bardesius (1528-1601), burgemeester van Amsterdam, was de zoon van den schout Willem Dirck Baerdesen* en behoorde al vroeg tot de beginselvaste Gereformeerden. Ijverig deed hij mee aan de actie van zijn vader tegen de zittende regering en moest dan ook in 1567 naar het buitenland uitwijken.
Hij stelde zich in verbinding met den Prins van Oranje, en keerde in 1572 naar Holland terug, waar hij aangesteld werd tot raad en stedehouder van Diederick Sonoy*, den gouverneur van het Noorderkwartier. In 1577 kreeg hij kans naar Amsterdam terug te keren; namens de Staten voerde hij de onderhandelingen met de stad, die in Febr. 1578 eindigden met de Satisfactie: de onderwerping aan het gezag van Prins en Staten. Nog bleef hij de leider der ontevredenen (vele Gereformeerden met enige Rooms-Katholieken) die zich van de stedelijke regering wilden meester maken. Dit gelukte. Op 26 Mei 1578 werden de fanatieksten der oude regenten, benevens bijna alle Minderbroeders, in twee schepen via het Damrak en het IJ de stad uitgeleid. Aan de Diemerdijk zette men hen aan land.
De volgende dag kozen de drie schutterijen een centraal kiescomité, dat op 28 Mei van dat jaar op het stadhuis overging tot de verkiezing van 36 nieuwe raden en vier nieuwe burgemeesters (Alteratie). Eén van deze laatsten was Baerdesen, die tot zijn dood toe in de regering grote invloed behield: dertien maal leidde hij als burgemeester de stad, vele malen was hij lid van de Gecommitteerde Raden, had zitting in de Staten-Generaal en in de Raad van State en maakte deel uit van een gezantschap naar Engeland in 1586, terwijl hij Gedeputeerde nevens Leicester was. Humanistisch opgevoed, voelde hij veel sympathie voor de Doopsgezinden en waakte hij steeds tegen elke dwangmaatregel op kerkelijk terrein; zelfs de R.K. gunde hij enige vrijheid.Lit.: J. ter Gouw, Gesch. van Amsterdam (A’dam 1879-1892); Johan E. Elias, Gesch. v. h. A’damsche Regentenpatriciaat (’s-Gravenhage 1923); G. Goops, De opheffing der satisfactie van A’dam (A’dam 1919).