Duits generaal en politicus (Ludwigsburg, Württemberg, 22 Nov. 1867 - Potsdam 4 Mei 1939), trad in 1884 in het Württembergse leger en werd in 1912 hoofd van de afdeling Spoorwegen van de Generale Staf. Tijdens Wereldoorlog I kreeg hij in 1916 de leiding van het speciale Oorlogsbureau in het ministerie van Oorlog.
In 1917 trad hij af wegens een conflict met de opperste legerleiding over de toepassing der sociale wetgeving. Hij kreeg toen een commando te velde. In Oct. 1918 volgde hij Ludendorff op als kwartiermeester-generaal van von Hindenburg. In deze functie zegde hij in Nov. 1918 in het hoofdkwartier te Spa namens het Duitse leger de gehoorzaamheid op aan keizer Wilhelm II en droeg zodoende in belangrijke mate bij tot diens abdicatie. Hierna werd hij belast met de leiding der demobilisatie en hielp de Spartakistische opstand onderwerpen. Vervolgens was hij van 1920-1923 rijksminister van Verkeer, van 1928-1932 rijksminister van Rijksweer en van 1931-1932 tevens rijksminister van Binnenlandse Zaken.
In laatstgenoemde functie verbood hij Hitler’s S.A. en S.S. In 1933 trok hij zich uit de politiek terug.Bibl.: Der Weltkrieg und seine Probleme (1920); Das Testament des Grafen Schlieffen (1927); Der Feldherr wider Willen (1930).