naam van twee DUITSE keizers, tevens koningen van Pruisen.
(Friedrich) Wilhelm I (Ludwig) (Berlijn 22 Mrt 1797 -9 Mrt 1888), tweede zoon van Friedrich Wilhelm III en van koningin Louise.
Hij maakte de veldtocht van 1814 mee en kreeg een uitsluitend militaire opleiding. In 1829 huwde hij met prinses Augusta van Saksen-Weimar, die hem twee kinderen schonk: de latere keizer Friedrich (Frederik) III en de latere groothertogin Louise van Baden. In 1848 werd hij door het volk de kartetsenprins genoemd, omdat hij de Maartrevolutie dadelijk met geweld had willen neerslaan. Hij commandeerde de Pruisische troepen, die in 1849 de opstanden in Baden onderdrukten, en was daarna tot 1854 te Koblenz gouverneur-generaal van Rijnland. In 1858 werd hij regent voor zijn ongeneeslijk krankzinnige broeder koning Frederik Willem IV en 2 Jan. 1861 volgde hij deze op (als koning van Pruisen). Tegen de verwachting nam Wilhelm I nu een gematigd liberaal ministerie maar kwam weldra in een scherp conflict met het Huis van Afgevaardigden over een nieuwe legerwet van de minister van Oorlog von Roon.
Hij dacht reeds aan aftreden, toen hij het advies kreeg Otto von Bismarck tot Eerste Minister aan te stellen, die er werkelijk in slaagde, eerst door straf vast te houden aan de handhaving der koninklijke praerogatieven en daarna door zijn succesvolle buitenlandse politiek, aan het parlementaire conflict de door de koning gewenste oplossing te geven (z Pruisen). Nu ontstond tussen Wilhelm I en Bismarck die eigenaardige verhouding, die voor de vorming van het Tweede Duitse Rijk van zoveel belang is geweest. Wilhelm I kon tegen Bismarck niet op en moest hem de leiding geheel overlaten, maar dat ging niet zonder scherpe meningsverschillen. De koning was tegen de oorlog met Denemarken (1864), tegen de oorlog met Oostenrijk (1866), tegen de oorlog met F rankrijk (1870), tegen de wijze, waarop 18 Jan. 1871 in de Spiegelzaal te Versailles het nieuwe rijk tot stand kwam (sindsdien was hij Duits keizer), tegen het bondgenootschap van 1879. In de binnenlandse politiek bleef hij tegenover de toenemende liberale geest van diep wantrouwen vervuld. Nog bij zijn leven was zijn figuur een symbool van zijn tijd, waarvan de verering vooral tijdens de regering van zijn kleinzoon werd aangekweekt (Wilhelm der Grosse),
DR J. S. BARTSTRA
Bibi.: Militärische Schriften, 2 dln (1897); Briefwechsel mit Bismarck (Aanh. tot: Gedanken u. Erinnerungen, 2 dln, 1901); Reden u. Schriften (1906); Briefe an seinem Vater, 1827-'39 (1922); Weimarer Briefe, 2 dln (1924); Briefe an seine Schwester Alexandrese (1927); Briefe an Staatsmänner u. Politiker (1930).
Lit.: H. v. Sy bei, Die Begründung des deutschen Reichs durch W. I, 7 dln (1889-94); A. Pfister, Kaiser W. I u. seine Zeit (Bielefeld 1906, Monogr. zur Weltgesch.); E. Mareks, Kaiser W.
I (8ste dr., 1918); K. Jago w, W. und Elisabeth, die Jugendliebe des alten Kaisers (1930, over Elizabeth von Radziwell); E. Eyck, Bismarck, 3 dln (1941-’44).
(Friedrich) Wilhelm II (Viktor Albert), kleinzoon van de voorgaande en oudste zoon van Frederik III en keizerin Victoria (Potsdam 27 Jan. 1859 - Doorn 4 Juni 1941), besteeg de troon op 13 Juni 1888. Opgegroeid in verering voor Bismarck, geraakte hij thans weldra in conflict met de oude Rijkskanselier, hetgeen in Mrt 1890 tot diens ontslag leidde. Sedertdien streefde de Keizer er naar, zelf te regeren, met kanseliers, die zijn werktuigen waren. Hiervoor bleek hij echter de capaciteiten te missen.
Wilhelm was een in vele opzichten brillante persoonlijkheid. Hij wist de uiterlijke waardigheid van het keizerschap hoog te houden; hij was een uitstekend redenaar, had artistieke neigingen en een veelomvattende belangstelling. Zijn staatkundige begaafdheid was echter slechts middelmatig. Vooral ontbrak het hem aan standvastigheid en mensenkennis, soms ook aan bezonnenheid. Zijn aanvankelijke sociale gezindheid, oorzaak van zijn conflict met Bismarck, maakte na enkele jaren weer plaats voor een heftige vijandschap jegens de sociaal-democratie.
Ook in de buitenlandse politiek deed zich zijn wispelturigheid gevoelen. Het voor Duitsland zo nuttige Herverzekeringsverdrag met Rusland
hernieuwde hij niet, daar hij in die jaren naar Engelands vriendschap dong (Zanzibarverdrag). De verhouding met dit land bedierf hij echter weer door het Krugertelegram (1896) en door zijn vlootpolitiek. Wilhelm heeft inderdaad meer dan vele Duitsers begrip gehad voor de betekenis van zeemacht en zijn steun aan de plannen van von Tirpitz moet hem als een verdienste worden aangerekend. Een en ander ging echter met zulke fanfares gepaard, dat Engelands wantrouwen wel gewekt moest worden. In 1895 zocht hij weer toenadering tot Rusland, tijdens de Chinees-Japanse oorlog (waarschuwingen voor het „Gele gevaar”) en opnieuw in 1905 (Verdrag van Björkö), maar steeds zonder succes. Soms ook liet hij zich gebruiken als werktuig van de politiek zijner dienaren, zo toen hij op instigatie van von Bülow en von Holstein in 1905 te Tanger landde, hetgeen groot gevaar voor oorlog met Frankrijk meebracht (z Marokkaanse kwestie). In Nov. 1908 deed hij in een interview met de Daily Telegraph enige onhandige uitlatingen, die, bedoeld om uiting te geven aan ’s Keizers sympathie voor Engeland, juist heftige verontwaardiging wekte zowel in Engeland als in Japan en in Duitsland zelf, waar een ernstige parlementaire crisis volgde.
Niet alleen de linkerzijde critiseerde het persoonlijk optreden van de vorst, maar ook de hem tot dusverre altijd getrouwe conservatieven.
Rijkskanselier von Bülow stelde zijn meester bitter teleur, door hem in de Rijksdag niet te dekken. Een jaar later liet Wilhelm, als weerwraak de kanselier vallen. Inmiddels had hij leergeld betaald en hield zich voortaan wat meer op de achtergrond.
Ondanks zijn vaak krijgszuchtige redevoeringen was de Keizer in de grond een vredelievend man. Vele malen tijdens zijn bewind had hij met groter kans op succes een oorlog kunnen beginnen, dan in 1914 (toen Duitsland zo goed als geïsoleerd stond), maar hij heeft dit nooit gewild. Zijn schuld aan het uitbreken van Wereldoorlog I is dan ook betrekkelijk gering; hem valt slechts te verwijten, dat hij geen remmende invloed op de Oostenrijkse bondgenoot heeft uitgeoefend. Jegens Nederland en het Oranje-huis koesterde hij vriendschappelijke gevoelens. Tijdens een bezoek aan koningin Wilhelmina in 1907 stelde hij zich in een rede borg voor de vrede tussen Nederland en Duitsland en inderdaad is in 1914 het Duitse leger, in afwijking van het Plan-Schlieffen, om de Nederlandse grens heen getrokken.
Van de rol, die de Keizer in Wereldoorlog I speelde, is overigens weinig bekend geworden. In Oct. 1918 zag hij zich genoopt, een parlementaire regering onder prins Max von Baden te benoemen. Toen in Nov. generaal Groener hem namens het Duitse leger in het hoofdkwartier te Spa de gehoorzaamheid opzegde, week hij uit naar Nederland (10 Nov.), waar hij eerst op het kasteel Amerongen (van Graaf Bentinck) en sedert 1920 op het door hem aangekochte „Huize Doorn” woonde. De eis der Geallieerden tot zijn uitlevering wees de Nederlandse regering energiek af.
Wilhelm II was van 1881-1921 gehuwd met Augusta Victoria van Sleeswijk-Holstein, die hem zes zoons en een dochter schonk, en sinds 1922 met prinses Hermine von Schönaich-Carolath, geb. prinses Reuss Oudere Linie (Greiz 17 Dec. 1887 Frankfurt am Oder 7 Aug. 1947).
Bibi.: Vergleichende Geschichtstabellen 1878-1914 (1921); Ereignisse u. Gestalten 1878-1918 (1922); Erinnerungen aus Korfu (1924); Aus meinem Leben 1859-’88 (1927); Meine Vorfahren (1929); Die chinesische Monade, ihre Geschichte u. ihre Deutung (1934); redevoeringen (uitgeg. d. Penzler en Krieger, 4 dln, 18971913); brieven aan tsaar Nicolaas II (uitgeg. d. W. Goetz, 1920).
Lit.: Lorenz, Kaiser W. u. die Begründung des Reichs (1866-1871) (1902); Mareks, Kaiser W. I (8ste dr., 1918); Liman, Der Kaiser (1906); Lamprecht. Der Kaiser (1913); Rathenau, Der Kaiser (1919); Hammann, Um den Kaiser (1919); Ludwig, W. II (1925); Stolberg-Wernigerode, W. II (1932); W. Beumelburg, W.
II u. Bülow (1932); M. Paléologue, Guillaume II et Nicolas II (1932); E. Eyck, Das persönl. Regiment W.s II (1948); H. Helfritz, W. II als Kaiser und König (Zürich 1954).