Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WETTIN

betekenis & definitie

Duits vorstengeslacht sedert ca 950, dat ongeveer een eeuw later de burcht Wettin aan de Saaie verwierf, waarnaar het in het vervolg genoemd blijft.

In 1089 verwierf Hendrik I het markgraafschap Meissen (bijna het tegenwoordige Saksen), dat sedert de kern der landen van het Huis Wettin bleef. In 1423 kregen de Wettiners het keurvorstendom Saksen-Wittenberg en in 1485 splitste het Huis zich in de Ernestijnse of keurvorstelijke en Albertinische of hertogelijke linie. Hertogen uit deze laatste lijn regeerden van 1498-1515 over Friesland (z Albrecht van Saksen). De Ernestijnse tak werd met Frederik de Wijze (gestorven 1525) Protestant, de Albertijnse met Hendrik de Vrome (gest. 1541). Hendriks zoon Maurits van Saksen (1541-1553) bracht door zijn verraad van de Protestantse zaak de keurvorstelijke waardigheid aan de Albertijnen, die met Frederik Augustus I (1694-1733) koningen van Polen (tot 1763) en weer Katholiek werden. In 1806 werden zij koningen van Saksen (tot 1918).

Lit.: G. E. Hofmeister, Das Haus Wettin (Leipzig 1889); O. Posse, Die Wettiner, Genealogie des Gesamthauses (Leipzig 1897).

< >