Boheems adellijk geslacht, waaruit te noemen zijn:
Leo
graaf (Decin (Tetschen) 7 Apr. 1811 — Wenen 17 Dec. 1888), die aanvankelijk het Tsjechische nationaal-literaire streven in Bohemen en dat der Slowaken in Hongarije in geschrifte en metterdaad steunde, maar als hoofd van de landsregering in Bohemen in het revolutiejaar 1848 de Tsjechische patriotten in hun verwachtingen teleurstelde. Van 1849 tot 1860 was hij minister van Onderwijs in de Oostenrijkse regering, voerde hervormingen in naar Duits voorbeeld en haalde vele Duitse geleerden als professoren naar Oostenrijk. Na 1860 was hij lid van het Oostenrijkse Herenhuis en van de Tsjechische landdag, vertegenwoordigde daar het conservatieve standpunt, was tegen het dualisme in de monarchie, dat door de Ausgleich van 1867 werd ingevoerd en voor het herstel van de staatkundige rechten van de landen van de Boheemse kroon.
Lit.: v. Helfert, Fürst Alfr. Windischgraetz und Graf L. T. (1886); Frankfürter, Graf L. T., F. Exner u. H. Bonetz (1893).
Frans Anton
sedert 1911 vorst, neef van de vorige (Décin 2 Sept. 1847- 1 Nov. 1916), was van 1889 tot 1896 stadhouder van Bohemen, van Mrt 1898 tot Oct. 1899 minister-president van Oostenrijk en van 1911 tot 1915 opnieuw stadhouder van Bohemen. Als minister trachtte hij de taalregeling van zijn voorganger Gautsch, waarbij Bohemen voor het ambtelijke taalgebruik verdeeld werd in Tsjechische, Duitse en gemengdtalige districten, door te voeren, maar stuitte op een dusdanig verzet der Duitsers, dat hij moest aftreden, waarna de taalregeling verviel — en de Tsjechen nu weer obstructie pleegden.
Lit.: Leopoldine, Gräfin v. Th. u. H. (zijn vrouw), Erinnerungen aus meinem Leben, 3de dr. (1926); A. O. Meyer, Bismarcks Kampf mit Österreich (1927).