Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

DUALISME

betekenis & definitie

(1, filosofie), dualiteit of tweeheid vindt men daar, waar een tegenstelling niet uit meerdere leden (bijv. de vijf werelddelen; meerdere kinderen uit een gezin) maar uit slechts twee bestaat (bijv. Oosten en Westen als culturele tegenstelling; man en vrouw).

De leden kunnen daarbij elk op eigen wijze van waarde zijn (bijv. man en vrouw), maar ook kan de dualiteit juist de waarde betreffen (goed-kwaad, waarheid-dwaling enz.). Worden nu als grondslag van de dualiteit twee essentieel verschillende principes aangenomen, waarbij men aanneemt, dat het ene niet of zeer moeilijk tot het andere herleid kan worden, dan hangt men in het betreffende opzicht een tweeheids/«er of dualisme aan. Een bekend voorbeeld hiervan uit de metafysica is de leer van Descartes over ziel en lichaam, die hij zozeer als in beginsel heterogeen opvatte, dat hij zelfs in een moeilijkheid geraakte, toen hij vervolgens de inwerking van de een op de ander moest verklaren. Ook latere theorieën over de verhouding van Bewustzijn en Lichaam of van het psychische en het fysische, die -— in tegenstelling tot het psychofysisch parallelisme — de wisselwerking van deze beide op elkaar leren, — zij worden nogal eens als „dualisme” zonder meer aangeduid — hebben met deze moeilijkheid te kampen, zover zij althans aan de heterogeniteit van bewustzijn en lichaam vasthouden. Andere gevallen van dualistische opvattingen op metafysisch gebied vormen de tegenstellingen van Vorm en Stof (z Aristoteles), Geest (of Idee) en Natuur (z Hegel), Zelf (of Ik) en niet-Zelf (niet-Ik). Ook in de kennistheorie is sprake van dualismen, zoals dat van Subject en Object, Denken en Waarnemen of vorm en stof der kennis, Apriori en Aposteriori.

Ook hier kan de tegenstelling als principieel onoverbrugbaar gezien worden, waarbij men er dus van af ziet (z agnosticisme), dat het subject ooit in staat zou zijn het object of de dingen te kennen zoals ze zijn (het onkenbare ding-op-zich-zelf). Het ontbreekt zowel in de kennistheorie als in de metafysica echter niet aan tal van pogingen een dergelijk dualisme te overwinnen en tot een monistische oplossing te geraken (z monisme).Als moeilijk of in het geheel niet op te heffen dualistische tegenstellingen noemen wij verder nog die van Vrijheid en Noodzakelijkheid [z determinisme en indeterminisme), van God en Wereld, Geloof en Weten, Individu en Gemeenschap, Geestes- en Natuurwetenschappen, Plicht en Neiging. DR J. J. POORTMAN

(2, godsdienst) treedt in de geschiedenis der godsdiensten in hoofdzaak in drieërlei vorm op:

1. De wereld wordt niet als één van karakter en wezen beschouwd, doch als bestaande uit tweeerlei soort machten, die met elkander in conflict verkeren. Licht en duisternis, boven en beneden, zomer en winter, oost en west, mannelijk en vrouwelijk zijn zovele tweedelingen der wereld, die alle in verschillende religies, van de primitiefste tot de grote godsdienstige systemen, draagsters zijn van bepaalde waarderingen. Het duister is het verderf, het licht het heil, de winter is de nood, de zomer brengt de verlossing, het westen, waar de zon ondergaat, is het rijk des doods, het oosten dat van het nieuwe leven, enz. Er zijn dus eigenlijk twee werelden en hier en daar wordt dit dualisme tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkt, bijv. in het oude Egypte, waar de gehele natuur, de geografische en politieke situatie van het land enz., in het licht der tweeheid worden gezien. De wereldgeschiedenis is dan een onophoudelijke, dramatische strijd, die in de godenwereld zijn echo vindt: de góden des lichts strijden met die van de duisternis; in Griekenland werd de strijd van Zeus tegen de Titanen in dit licht gezien, in Babylonië die van Mardoek met zijn tegenstanders, in Egypte die van Horus tegen Seth. Er zijn góden van onder- en bovenwereld, van goede en boze macht, van dood en leven. Vooral de dood draagt tot het maken van deze scheiding bij: er is een ,,andere wereld”, die der doden, die men zich in de diepte der aarde denkt of op zeer verre afstand (z dodenrijk). Soms geldt die andere wereld als duister en geheimzinnig; vaker wordt zij echter als gelukzalig voorgesteld (eilanden der zaligen, hemelvoorstelling enz.).
2. In de tweede plaats moet het anthropologisch dualisme worden genoemd. De tweeheid wordt dan in de mens zelf gezocht. Lichaam en ziel worden tegenover elkaar gesteld als het goddelijk, onsterfelijk deel van de mens tegenover zijn lichamelijk, vergankelijk deel. Alle kwaad en zonde komen van de stoffelijke natuur, alle heil wordt van de goddelijke geest verwacht. Het Grieks Orphisme en Platonisme verschaften aan deze gedachten een geweldige invloed, ook inhetChristendom, die nog altijd nawerkt.
3. Weer anders en in de meest eigenlijke zin religieus is het dualisme, wanneer het eigen besef van heiligheid in de wereld wordt geprojecteerd. Dan komt men tot de tegenstelling heilig -profaan, die door Söderblom* terecht voor essentieel in elke religie gehouden wordt. Alle primitieve religies kennen dit besef en deze tegenstelling, zij het ook vaak in rudimentaire vorm: bepaalde handelingen, woorden, verschijnselen worden dan als „heilig” van de overige wereld uitgezonderd. Treedt in het begrip „heiligheid”, dat oorspronkelijk zuiver religieus van aard is, ook nog het zedelijk besef, dan wordt het leven van de gelovige één grote strijd. Het meest consequent is dit dualisme door de Perzen toegepast: reeds inde oudste teksten, maar vooral in de jongere wordt alles beheerst door de grote strijd tussen de Heilige en de Boze Geest. De boze macht is onzedelijk in onze zin, maar brengt, als Bedrog, tevens Onvruchtbaarheid, Onreinheid, Ziekte, Dood. De mens moet God, Ahoeramazda, helpen in de strijd. Daarin zal echter het goede overwinnen (z manicheisme).

De opheffing van het dualisme wordt in de verschillende religies zeer verschillend gedacht. In godsdiensten met mystieke of pantheïstische inslag is deze opheffing de kern van de religieuze beleving. Zo vooral in de Indische speculatie. In andere religies, vooral in het Christendom, wordt het dualisme beschouwd als met deze wereld gegeven en slechts door een daad van God zelf te overwinnen. De mens kan zich de eenheid noch denken noch voorstellen, maar hij kan geloven aan haar uiteindelijke verwezenlijking door God eschatologie). PROF.

DR G. VAN DER LEEUW — (3, scheikunde). Door de electrochemische theorie van Berzelius* werd de voorstelling gehuldigd, dat elke chemische verbinding uiteenelectropositief en een electronegatiefdeel was opgebouwd. Hij rangschikte de elementen ook reeds in een spanningsreeks, waarbij zuurstof (thans fluor) het meest electronegatieve element, de alkali-metalen de meest electropositieve elementen zijn. Volgens Berzelius werd bijv. het natriumsulfaat Na2S04 opgevat als te bestaan uit een electropositief deel: Na20 en een electronegatief deel: S03. Deze dualistische of binaire opvatting der chemische verbindingen werd ongeveer in 1840-1860 algemeen aanvaard; men schreef dus natriumsulfaat als: Na20,S03 enz.

De toepassing van het dualisme, óók op de organische verbindingen leidde echter tot zulke tegenstrijdigheden (Dumas e.a.), dat de theorie van Berzelius ten slottegeheel verlaten werd. De substitutie-theorie van Dumas kwam er voor in de plaats. In de theorie van de ionbinding (^chemische binding) kan men tot op zekere hoogte een analogon met de theorie van Berzelius zien; ook hier ligt de toepassing vooral op het gebied van de anorganische chemie.

Lit.: F. M. Jaeger, Elementen en Atomen Eens en Thans (2de dr., Groningen 1920).

(4, Nederlands - Indië) had aanvankelijk (o.a. bij mr L. W. C. van den Berg) de betekenis van scheiding van de samenleving in twee gedeelten, een kunstmatige achterstelling van de overheerste en bevoorrechting van de heersende groep, op generlei wezenlijk verschil gebaseerd en door Westerse eenheidswetgeving te assimileren. Nauwgezette bestudering van de verschillende gebieden der Indische samenleving bracht echter een organisch dualisme aan het licht, zich openbarend in een eigen rechtsleven met eigen rechtsbegrippen naast het geïmporteerde Europese rechtsstelsel, in eigen staatkundige vormen en in eigen sociale en economische wetmatigheden, aangepast aan aard en omstandigheden: vormen en wetmatigheden, die zich naast de uit het Westen overgeplante constructies en begrippen hebben weten te handhaven. Dit dualisme erkent en eerbiedigt de eigen ontwikkeling en behoeften in de Indische maatschappij en wil zich hierop baseren bij een politiek van opbouw op sociaal, economisch en politiek gebied, die op versterking van het gevoel van geestelijke zelfstandigheid en verantwoordelijkheid aanstuurt.

Lit.: J. H. Boeke, De begrippen dualisme, unificatie en associatie in de koloniale politiek (Koloniale Studiën, 1923, II).

< >