Het voornaamste doel van de Visserij wet is bevordering van het bedrijf, vnl. door instandhouding van een goede visstand. Zij tracht dit te bereiken door de volgende maatregelen:
a. verbod van het gebruik van bepaalde vistuigen, waarmee de vis beschadigd kan worden of waarmee een te grote schade aan de visstand wordt toegebracht, bijv. door het wegvangen van veel kleine exemplaren;
b. bescherming van de vis in de tijd, dat zij zich voortplant;
c. minimum maten op vis, waardoor wordt voorkomen, dat de vis wordt
weggevangen vóór zij voldoende handelswaarde heeft, of vóór zij zich voldoende heeft voortgeplant;
d. minimum maten voor de mazen der netten, waardoor in aansluiting met c. vangst van te kleine vis wordt voorkomen. Met behulp van deze maatregelen, voor welker totstandkoming het visserij-onderzoek de adviezen geeft, heeft men de regeling van de visstand vrij goed in de hand.
De NEDERLANDSE Visserijwet is van 1908, Stbl. 311, gewijzigd 1931 Stbl. 276. Een belangrijke wijziging was verder die van 1952 Stbl. 159 tot regeling van de heffingen der bijdragen tot verbetering der binnenvisserij. Hierdoor wordt elke visser in de binnenwateren, ook de sportvisser, verplicht een kleine bijdrage in het zgn. Pootvisfonds te storten. De middelen uit dit fonds dienen ter verbetering van de visstand.
De wet onderscheidt zeevisserij, kustvisserij en binnenvisserij. Voor de kustvisserij is volgens deze wet een „consent” nodig, voor de binnenvisserij een „akte”, onderscheiden in grote en kleine visakten en hengelakten. Deze laatste zijn vereist voor het vissen met meer dan één hengel. Voor het vissen met één hengel in Nederland (in tegenstelling tot België) geen akte nodig.
Ook de opbrengst van de zeevisserij kan, als de visserij te intensief wordt uitgeoefend, door wettelijke maatregelen verhoogd worden. Dit moet internationaal geschieden. Zo zijn bij de Conventie van Londen van 1946 minimum maten voor de belangrijkste vissoorten en voor de mazen der netten vastgesteld. In 1953 werd te Londen een Permanente Commissie van Advies ingesteld met het doel te komen tot een rationele bevissing van de wateren van Noord- en West-Europa.
De BELGISCHE Visserijwet kent overeenkomstige bepalingen als de Nederlandse; zij dateert van 1883, aangevuld met vele wijzigingen. Een belangrijk K.B. is van 13 Mrt 1936. De wet van 1891, aangevuld bij K.B. van 1945, voorziet in maatregelen tot bevordering van de visstand in de territoriale wateren.