[i]Zeevisserij
[/i]Voor de vangst van haring worden drijfnetten gebruikt; de gezamenlijke netten, die een logger schiet, noemt men vleet. Deze wordt gevormd door ca 100-120 aan elkaar geknoopte netten, die elk 30 m lang en 16 m hoog zijn.
Aan de reep ligt het schip min of meer verankerd en de vleet hangt als een gordijn in het water. De vleet wordt drijvend gehouden door met lucht gevulde blazen; op enkele plaatsen, o.a. aan het begin van de vleet, wordt een blaas vervangen door een joon, een van onderen spits toelopend vaatje, waarin boven een stok met een vlaggetje wordt gestoken. Tegen de avond wordt de vleet geschoten en laat in de nacht wordt het net door middel van een stoom- of motorwinch gehaald.
Voor de vangst van bodemvis gebruikt men de trawl. Dit is een lang trechtervormig net, dat over de bodem wordt gesleept (afb. 2). Aan het vooreinde der vleugels zijn de trawlborden bevestigd, die zo zijn geconstrueerd, dat zij, als het net door het water wordt gesleept, uit elkaar scheren. Hierdoor wordt bereikt, dat het net bij het trekken open blijft staan. De bovenpees van het net is korter dan de onderpees. Het gevolg is, dat de bovenkant van het net vooruit steekt, zodat de vis, die door de onderpees wordt opgejaagd, niet gemakkelijk naar boven kan ontvluchten.
Dikwijls zijn aan de grondpees ronde klossen bevestigd, waardoor deze gemakkelijk over de bodem rolt. De trawl heeft zich ontwikkeld uit de boomkor waarbij echter het net niet wordt opengehouden door borden maar door een boom, die tussen de vleugels is bevestigd. De boomkor wordt thans in de Waddenzee nog gebruikt voor het vangen van garnalen.
Bij het Vigneron Dahl-patent zijn de borden door een verscheidene meters lange lijn aan het net verbonden; borden met net bestrijken dan een veel bredere baan dan het net alleen. De bewegende borden en lijnen drijven de vis naar het midden, waar het net ze opvangt.
Tegenwoordig wordt de trawl ook gebruikt voor de vangst van haring. Daar deze vis niet zo nauw aan de bodem gebonden is als de bodemvis, moet men voorkomen, dat zij naar boven ontsnapt. Aan de haringtrawl zijn daarom aan de bovenpees 1 of meer bordjes bevestigd, die naar boven scheren; zij trekken dus de bovenpees in de hoogte en jagen tevens de haring naar beneden.
In de laatste tijd worden de loggers veelal zowel met drijfnetten als met de trawl uitgerust, zodat zij naar willekeur met een van beide kunnen vissen.
De snurrevaad of zeeviszegen wordt niet als de trawl door een varend schip voortgetrokken maar hij wordt aan zeer lange lijnen in een grote boog uitgevaren. De lijnen worden aan boord van het voor anker liggende schip ingehaald; de bewegende lijnen jagen de vis, vnl. schol, naar de middellijn, waar zij dan ten slotte door het net wordt opgevangen. Deze visserij wordt door betrekkelijk kleine schepen beoefend (kotters en botters).
Het buidelnet (purse seine) wordt door de Nederlandse vissers niet gebruikt maar is het belangrijkste vistuig bij vele grote buitenlandse visserijen. Het is een zeer lang en diep net, dat om een visschool wordt uitgezet. Door middel van een lijn aan de onderzijde, die door ringen loopt, wordt het net van onder dicht getrokken, zodat een zak gevormd wordt, waaruit na verkleinen van de zak de vis opgeschept kan worden.
Kustvisserij
In de Oosterschelde wordt ansjovis gevangen met weren, in de Waddenzee met kommen en kamers. Weren bestaan uit lange in V-vorm geplaatste vleugels, die met de ebstroom meegevoerde vis naar de in de punt van de geplaatste fuik leiden, die bij laag water geledigd kan worden. Zij zijn van zeer oude datum. De vleugels worden gevormd door rechtopstaand, in de grond gestoken rijshout. De kommen zijn van netwerk vervaardigd, bevestigd aan palen. Een zeer lang net (schubwant) leidt de vis in een rechthoekige kamer.
De mazen van het netwerk, van het schubwant en de kamers zijn zo groot, dat de ansjovis er gemakkelijk door zou kunnen zwemmen; zij vermijdt echter in de nabijheid van het netwerk te komen. Voor het binnenhalen van de vangst wordt echter nauwmazig netwerk gebruikt.
IJselmeer
Het belangrijkste vistuig is hier de dwarskuil en de kor, waarmee aal gevangen wordt. Het zijn zeer langgerekte, trechtervormige netten met nauwe mazen. Bij de dwarskuil wordt het net opengehouden door een lange boom, die in dwarse richting aan het schip is bevestigd, bij de boomkor is de boom op korte afstand vóór het net bevestigd. De dwarskuil wordt gebruikt door zeilschepen, de kor door motorschepen.
Aal wordt verder gevangen met hoekwant, kilometers lange lijnen, waaraan op korte afstand dwarslijntjes met de hoeken zijn bevestigd; geaasd wordt met spiering of pos. Fuiken worden vooral nabij de Afsluitdijk gebruikt voor de vangst van aal, die op weg is naar zee om zich voort te planten (schieraal).
Schubvis als snoekbaars en baars wordt gevangen met staande netten en sleepnetten; in beide raakt de vis in de mazen verward. De staande netten hangen stil in het water met het loodsim aan de grond; de sleepnetten worden tussen twee schepen voortgetrokken.
In de binnenwateren worden dwarskuil, kor en sleepnetten niet toegelaten, daar zij zouden leiden tot een te intensieve visserij. Aal wordt hier het meest met fuiken gevangen, voor de vangst van schieraal dikwijls in verbinding met een dichtzet, een net dat dwars door het water wordt gezet; bij de poging om dit net te passeren komt de aal terecht in fuiken, die bij de dichtzet staan. Aal wordt ook gevangen met dobbers, langwerpige blokjes; aan het ene uiteinde is een lijn met een steen bevestigd, aan het andere een haak. Andere vissoorten worden gevangen met zegens en staande netten; een bijzondere vorm van deze laatste zijn schakels. Zegens worden gebruikt als voor de zeeviszegen is beschreven; vaak wordt de zegen tegen het land opgehaald. Snoek wordt in de winter gevangen met de fleur.