Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VIKINGEN

betekenis & definitie

(spreek uit: Wikingen) isdenaam der Skandinavische zeerovers, die in de 8ste tot de 11de eeuw langs vrijwel alle kusten van Europa hun plundertochten verrichtten. In de Frankische kronieken worden zij gewoonlijk Noormannen genoemd, de Engelsen spreken van Denen. Zelf noemden zij zich Vikingen, omdat zij in kleine bochten van het strand (Oudnoors: vik) zich schuilhielden, of ook omdat zij oorspronkelijk vooral uit de Oslofjord (Oudnoors: Vik) kwamen.

Vikingtochten.



OORZAKEN.

De Vinkingtochten zijn te beschouwen als een voortzetting van de Volksverhuizing, al traden door de gewijzigde verhoudingen in Europa ook andere vormen op. Het schijnt, dat vooral overbevolking de aanleiding was voor vele jongeren om hun geluk elders te beproeven; zo wordt verklaard, dat de plundertochten langzamerhand het karakter van kolonisatie aannamen. Ook politieke motieven kunnen medegewerkt hebben; de Oudnoorse traditie schrijft aan de centraliserende politiek van Harald Schoonhaar toe, dat zo vele Noorse geslachten naar Ijsland uitgeweken zijn. Eindelijk moet in het oog worden gehouden, dat de koopvaardij in oude tijden een ander karakter had dan nu; men stelde een termijn van handelsvrede vast, waarbinnen de uitwisseling der waren plaatshad, maar daarna trad weder de rechtloze toestand in, die er normaal bestond tussen vreemdelingen. Verder heeft de onmacht der Westeuropese volkeren de uitbreiding van het euvel in de hand gewerkt; zodra de kustbewoners krachtige tegenstand boden deinsden de zeerovers spoedig af en kwamen niet gauw terug; maar als zij te slap of te laf waren om hen af te weren, dan werden zij de prooi van zich telkens herhalende aanvallen.

VERLOOP DER TOCHTEN.

De Vikingtochten begonnen, zoals begrijpelijk is, met kleine expedities. De schepen waren klein en niet van dek voorzien; zij waren zeewaardig, maar konden ook diep het land in de rivieren opvaren en, als het nodig was, zelfs over land getransporteerd worden. Het succes der aanvallen lokte echter tot steeds groter ondernemingen en als wij een eeuw later zien, hoe zich een bevolking van duizenden mensen, met vrouwen en kinderen, vee en huisraad, op Ijsland vestigt, dan moeten wij vaststellen, dat de vaartuigen aanmerkelijk groter geworden zijn. Ten slotte waren het vloten van honderden schepen, die in West-Europa van kust tot kust voeren; de bemanning bedroeg toen enige tienduizendtallen.

Alle Skandinavische volkeren hebben aan deze tochten deelgenomen. Van de Zweden horen wij het minst, daar zij vooral in de Oostzee werkzaam zijn geweest; hun aanvallen richtten zich op de kusten van Finland, de Baltische landen en vooral Rusland, waar zij er in slaagden zich duurzaam als heersers te vestigen; hier werden zij gewoonlijk Waraeger genoemd; Rusland ontleent zijn naam aan de Vikingen, die uit het Zweedse district Roslagen kwamen. De Denen richtten zich zowel naar O. als naar W.; in het eerste geval kunnen wij hen van de Zweden niet onderscheiden, in het tweede geval opereerden zij op hetzelfde terrein als de Noren, met wie zij afwisselend samenwerkten of in conflict kwamen.

De Vikingtijd duurde van ca 800 - ca 1050. De Denen plunderden het Frankische rijk, omdat er een politiek conflict bestond tussen de Deense koning Godfried en keizer Karel de Grote. Dorestad en Walcheren werden zwaar getroffen.

De Frankische vorsten, niet bij machte in deze gebieden hun gezag te doen gelden, stonden het bestuur er over af aan Vikingaanvoerders (Harald en Rorik). Men krijgt echter de indruk, dat dit waterland door hen werd gebruikt als vlootstation om steeds groter en machtiger expedities uit te rusten en te ondersteunen. Tot in Spanje strekten zich de rooftochten uit en Parijs werd herhaalde malen belegerd. In de Britse archipel verschenen de Noormannen voor de eerste maal in 787; zij nestelden zich vooral op Ierland en vermaagschapten zich met Ierse vorstengeslachten. Het mensenmateriaal leek onuitputtelijk. Terwijl men in het Frankische rijk en op de Britse eilanden onophoudelijk streed, werden de Färöer en Ijsland gekoloniseerd (ca 875 - ca 925).

Toen het omstreeks dezelfde tijd de Engelse koning Alfred de Grote was gelukt de aanvallen der Vikingen te keren, brak voor het door zwakke vorsten bestuurde Frankische rijk opnieuw een rampzalige tijd aan. Een Noorman, Rollo, vocht aan de Seine, de Maas en de Loire en vestigde zich ca 900 in Rouaan. Niet lang nadien beleende de Frankische heerser deze Rollo met Normandië, nadat hij zich tot het Christendom had bekeerd. Het was het belang dezer leenmannen in hun gebied de orde te handhaven en de roerige elementen wendden zich nu weer naar Spanje. Na Alfred de Grote’s dood werd Engeland opnieuw het terrein van aanvallen. Maar nu waren het geen plundertochten meer, maar veroveringstochten.

In 1002 bracht de aanval in de St Briccius-nacht weer een opleving teweeg van de strijd. De Engelsen moesten de Denen zware schattingen betalen. En eindelijk maakten zich de Deense vorsten Sven Tjuguskegg en Knoet de Grote meester van geheel Engeland. Omstreeks diezelfde tijd gelukte het de Ierse koning Brian de macht van de Noren te breken (1014). In Rusland hadden zich inmiddels, ca 860, Vikingvorsten gevestigd in Kiew en Nowgorod. De staten, die daar ontstonden, werden bestuurd door afstammelingen van de aanvoerder Rurik; zij bedreigden het Byzantijnse rijk en bestreden inlandse stammen.

GEVOLGEN

De gevolgen van de Vikingtochten zijn zeer verschillend te beoordelen, naar mate men ze van dichtbij of van historisch perspectief beschouwt. Voor de geplaagde landstreken waren het tijden van ontzettende verschrikking. De bevolking werd uitgemoord of gebrandschat; steden, dorpen gingen in vlammen op, handelsplaatsen werden voorgoed vernietigd (Witla, Quentowic), onmetelijke schatten werden geroofd (vooral uit kerken en kloosters), geweldige schattingen moesten worden opgebracht en grote legers op kosten der landbevolking onderhouden. Maar aan het eind dezer periode is het aanzicht van West-Europa in menig opzicht veranderd. De Orkaden en Färöer zijn geheel gegermaniseerd; Ijsland is voor het eerst bevolkt en van daaruit wordt Groenland gekoloniseerd en wellicht Amerika’s kust ontdekt. In Northumbrië is een belangrijk Skandinavisch contingent gekomen, waarvan de sporen in talrijke plaatsnamen en dialectische woorden voortleven; lange tijd heette dit gedeelte van Engeland Danelag, d.i. de streek, waar het Deense recht gold. In Frankrijk is Normandie een gewest geworden, dat in de volgende eeuwen in geschiedenis en cultuur belangrijke invloed zou uitoefenen; want hoezeer ook de „Noormannen” in enkele geslachten waren verfranst, de Germaanse geest bleef doorwerken.

Deze openbaart zich in de tijd der kruistochten, waaraan de Normandiërs een ijverig aandeel hebben (zij veroveren dan zelfs Zuid-Italië en Sicilië). Op het gebied der beschaving valt vooral hun invloed op de architectuur te Doemen; de eigenaardige Normandische bouwkunst is aan hen toe te schrijven en zelfs in de Gothiek heeft men de sporen teruggevonden van een houttechniek, die op de Noorse Stavkirken terugwijst. Vragen wij eindelijk naar de invloed op de Skandinavische volken zelf, dan kunnen wij deze niet hoog genoeg aanslaan. De kennismaking met de Westeuropese cultuur tekent zich in het kunsthandwerk en de ornamentiek duidelijk af ( Oseberg). Het Christendom bereikt door de beide Olafs, die in hun jeugd Vikingaanvoerders waren, Noorwegen en daardoor is de wand, die Skandinavië van het overige Europa scheidde, doorbroken; het zou nu voortaan aan het Europese cultuurleven in volle omvang deelnemen (z ook Noormannenkunst en Normandië, kunst).

Lit.: J. Steenstrup, Normannerne (4 dln, Kobenhavn 1876-’82); W. Vogel, Die Normannen und das frank. Reich bis zur Gründung der Normandie (Heidelberg 1906); A. Mawer, The Vikings (Cambridge 1913); A. Bugge, Vikingerne (2 dln, Oslo 1904-’06); J. de Vries, De Wikingen in de lage landen bij de zee (Haarlem 1923); J.

H. Gosses, Deensche heerschappijen in Friesland in: Verspr. Geschr. 1946; T. D. Kendrick, A History of the Vikings (London 1930); F. Niedner, Islands Kultur zur Wikingerzeit (Jena 1920); M.

W. Williams, Social Scandinavia in the Viking Age (New York 1920); G. Turville-Petre, The Steroic Age of Scandinavia (London 1951).

< >