genoemd naar W. J.
Bryan, die er de formulering van voorstelde, in aansluiting aan oudere voorbeelden (het verdrag van Mexico van 1902 tussen verschillende staten van Centraal- en Zuid-Amerika, een op tegenstand in de Senaat der V.S. afgestuit verdrag met Engeland van 1911, enz.), zijn een soort verzoeningsverdragen, door de V.S. sinds 1913 met een 30-tal landen gesloten. In deze verdragen komen partijen overeen alle geschillen, die tussen haar mochten rijzen en die langs diplomatieke weg niet konden worden opgelost, voor onderzoek naar een permanente internationale commissie te verwijzen en zij besluiten tevens geen vijandelijkheden te beginnen, voordat deze commissie verslag heeft uitgebracht. De permanente commissies bestaan uit vijf leden; ieder der partijen benoemt daarin een eigen onderdaan en een onderdaan van een derde staat, terwijl het vijfde lid, ook een onderdaan van een vreemde staat, in onderling overleg wordt gekozen. De commissie kan bij gemeen goedvinden haar bemiddeling in een geschil aanbieden, ook voordat partijen haar de zaak hebben moeten voorleggen door het mislukken van diplomatieke onderhandelingen.
Binnen een jaar moet de commissie verslag hebben uitgebracht, welke termijn partijen bij onderling goedvinden kunnen verkorten of verlengen. Na ontvangst van het verslag zijn partijen vrij om naar goeddunken te handelen. Deze verdragen werden voor vijf jaar gesloten, maar konden stilzwijgend worden verlengd tot één jaar, nadat één der partijen ze zou hebben opgezegd. Vele er van zijn nog van kracht.
Met Nederland werd een dergelijk verdrag gesloten op 18 Dec. 1913.