het afscheidingsproduct van de nieren, is een waterige vloeistof, waarin bijna alle voor het organisme onbruikbare of schadelijke stoffen het lichaam verlaten. Alleen koolzuur wordt, in gasvorm, uitgescheiden door de longen; de uitscheiding van schadelijke en overtollige stoffen door lever en darmkanaal is kwantitatief onbelangrijk.
In het artikel Nieren is uiteengezet, op welke wijze de urine wordt gevormd (door filtratie van het bloedplasma, terugresorptie van 99 pct van het water met de stoffen, die nuttig zijn en secretie van een aantal andere stoffen) en ook, dat de hoeveelheid en samenstelling der urine door dit ingewikkelde proces zodanig worden geregeld, dat de hoeveelheid en samenstelling der lichaamsvochten normaal blijven. De hoeveelheid urine is derhalve afhankelijk van de hoeveelheid water, die men opneemt in voedsel en drank en van het waterverlies langs de huid, de longen en de darm; ook ontstaat er nog wat water bij de verbranding der voedingsmiddelen. In normale omstandigheden is de hoeveelheid urine gemiddeld ca 1200 cm3 per etmaal. Het soortelijk gewicht wisselt al even sterk, meestal tussen 1,014 en 1,023, maar het kan enerzijds dalen tot 1,001 en anderzijds stijgen tot 1,036 (bij suikerziekte nog hoger). Normale urine is, vers geloosd, nagenoeg helder en geel van kleur. Hoog geconcentreerde urine, die alkalisch reageert, kan direct bij het lozen troebel zijn door een neerslag van phosphaten; zulk een troebeling verdwijnt onmiddellijk bij aanzuren van de urine; een troebeling, veroorzaakt door bacteriën of ettercellen, verdwijnt daarbij niet. Hoog geconcentreerde, zure urine, die vers geloosd helder is, zal bij staan en afkoelen dikwijls troebel worden door een neerslag van uraten, welk neerslag bij lichte verwarming weer oplost. Een troebeling van de urine is alleen abnormaal, indien zij onmiddellijk na het lozen reeds is waar te nemen en niet verdwijnt na toevoeging van zwak zuur. De gele kleur van normale urine berust vnl. op urochroom, een verbinding van een polypeptide met urobiline (z galkleurstoffen en gal). Een abnormale kleur van de urine kan zeer verschillende oorzaken hebben. De urine kan rood zien door bloed of bloedkleurstof (z haematurie en haemoglobinurie), maar ook door geneesmiddelen (bijv. pyramidon en bepaalde laxeermiddelen) of door kleurstof uit bepaalde voedingsmiddelen (rode bieten). Bij afsluiting van de galwegen kan de urine door bilirubine donkerbruin worden, met kanariegeel schuim, als men haar schudt. Bij alkaptonurie en melanurie wordt de urine zwart, carbol kan haar groen maken enz.Een van de voornaamste bestanddelen der urine is ureum, het eindproduct van de eiwitstofwisseling, dat in de lever ontstaat uit aminozuren. Terwijl vetten en koolhydraten in de stofwisseling verbranden tot koolzuur en water, komen bij de eiwitverbranding ook stikstof, sulfaten en phosphaten vrij. De stikstof wordt door de nieren verwijderd in de vorm van ureum; ook de sulfaten en phosphaten worden, voor zover nodig, met de urine uitgescheiden. Uit 6 g eiwit ontstaan 2 g ureum; de hoeveelheid ureum in de urine hangt af van de grootte der eiwitverbranding; gemiddeld worden er per 24 uur 30 g ureum uitgescheiden. Bij eiwitrijke voeding kan dit stijgen tot 60 g, bij eiwitarme, aan vet en koolhydraat rijke voeding kan het dalen tot 5 g per etmaal.
Andere belangrijke stoffen, die regelmatig in de urine voorkomen, zijn urinezuur, creatinine en verschillende zouten, o.a. keukenzout (NaCl). Urinezuur ontstaat bij de verbranding van nucleoproteïnes (kerneiwitten); de dagelijkse uitscheiding in de urine is meestal 0,4 tot 0,8 g; bij leukaemie en andere ziektetoestanden kan de uitscheiding veel hoger worden; bij jicht is zij relatief, d.i. in verhouding tot het urinezuurgehalte van het bloed, verminderd. Creatinine is een product van de spierstofwisseling. De hoeveelheid keukenzout in de urine weerspiegelt in de regel het zoutgebruik in de voeding; bij normale voeding bevat de urine van 24 uur meestal 10-20 g NaCl, bij streng zoutloos dieet 1 g of minder.
Normale urine mag geen eiwit of suiker bevatten. Blijkt dit wel het geval te zijn, dan zal men een onderzoek instellen naar de oorzaken, die niet steeds van ernstige aard behoeven te zijn (z albuminurie en glycosurie). Het onderzoek der urine is voor de geneeskunde van het grootste belang. Soms levert een eenvoudige inspectie reeds belangrijke gegevens. Het chemisch onderzoek van de urine biedt vele mogelijkheden en is, zowel voor de diagnostiek als voor wetenschappelijke observatie, van onschatbare waarde. Ook het microscopisch onderzoek van het urine-sediment, verkregen door afcentrifugeren van een urinemonster, op cellen, bacteriën, cylinders en kristallen is tot een onmisbare methode geworden in de practijk van de arts, terwijl menigmaal specialistisch bacteriologisch onderzoek der urine van beslissende betekenis is voor diagnostiek en therapie.
DR H. J. WIERSMA.