is Sanskrit en betekent „De vertrouwelijke lering”. De Indische Upanisaden vormen het „einde”, de bekroning van de Veda.
Het zijn didactische, mystiek geïnspireerde geschriften, die in dichtvorm en proza (vaak gemengd), de diepere, esoterische betekenis van de Veda, het heilige weten, geven. Zij wenden zich af van de tot zichzelf beperkte offermystiek, zoals in de Brahmana's werd uiteengezet, en begonnen wijsgerig getinte opvattingen te ontwikkelen. Men vindt er zowel de monistisch-pantheïstische opvattingen van de wezenseenheid van de eigen ziel (âtman) met de wereldziel, het universum, het Brakman (culminerend in de bekende spreuk tat tvam asi), als de theïstische conceptie van één god, een supreme ziel, de isvâra (in de latere Upanisaden, Visnu of Siva) in verkondigd. Zij bevatten echter geen afgerond, gesloten systeem, maar veeleer de grondelementen van verschillende systemen, die in latere tijd tot volledige ontwikkeling zijn gekomen. Vaak zijn zij geen schepping van de priesterstand, maar ontstonden in die geëvolueerde kringen der maatschappij (ksatriya’s en zelfs vrouwen), waar men zich bij het zoeken naar de eeuwige waarheid langzamerhand poogde te ontrukken aan de magisch-ritualistische wereldbeschouwing, eigen aan de vorige periode. Men onderscheidt de 14 vedische Upanisaden, wellicht ontstaan tussen ca 1000 en 500 v. Chr., van de meer dan 200 Postvedische.De eerste reeks, waarvan de oudste zijn de Brhadaranyakaupanisad en de Chdndogya-upanisad sluiten zich nauw aan bij de aranyakâ’s. Dan volgen de metrische Upanisaden: de Isâ, Katha, Svetasvatara, Mundaka enz. Van de dialoogvorm, de rituele symboliek en de parabels wordt in deze Upanisaden rijk gebruik gemaakt. Voor de postvedische Upanisaden is geen nauwkeurige datering mogelijk: sommige horen bij het Vedanta-systeem, andere steunen op de yoga, verkondigen de suprematie van Visnu, Siva of hebben een saktistische strekking. Er bestaan talrijke Indische commentaren o.a. van Gaudapâda (8ste eeuw), Sankara (9de eeuw), Madhva (13de eeuw), Narayana (14de eeuw) en Shri Aurobindo (20ste eeuw). Het eerst werden de Upanisaden in Europa bekend door de Latijnse vertaling (uit het Perzisch) van Anquetil Duperron (Strassburg, 2 dln, 1801), die grote invloed uitoefende op Schopenhauer en Deussen.
Bibl.: Vert. i. h. Engels: van M. Müller (2 dln, Oxford 1879, 1884, herdr. in Sacred Books of the East 1, 15); R. E. Hume (London 1921, 2de ed. 1931); S. Sltarama (6 dln, Madras 1898); Gh. Vidyarnava (3 dln, Allahabad 1909, 3de ed. 1924); T. R. Shrinivási Ayyangâr (Madras 1938); E. Roer, The twelve Principal U. (3 dln, Madras 1931); i. h. Frans: P. Regnaud (2 dln Paris 1876-1878); E. Marcault (Paris 1905); E. Sénart (Paris I930, 1934)! de reeks Les Upanishad met vertalingen v. L. Renou, Maury, Silburn, Lesimple (1943-1951); Duits: P. Deussen, 60 Upanischaden (Leipzig 1897, 3de ed. 1921); O. Böhtlingk (Leipzig 1889); J. Hertel, Die Weisheit der Up. (München 1920, 2de ed. 1922); Nederlands: A. Beth, Vier Upanisaden (Leiden 1948).
Lit.: P. Deussen, Die Philosophie der Up. (Leipzig 1899); Gh. Chakravarti, The Philosophy of the Up. (Calcutta 1935); A. B. Keith, The Religion and Philosophy of the Veda and the Up. (Cambridge Mass. 1925); H. Oldenberg, Die Lehre der Up. und die Anfänge des Buddhismus (1923); H. v. Glasenapp, Unsterblichkeit und Erlösung in den Indischen Religionen (1938); J. Gonda, Inl. tot het Indische Denken (Antwerpen 1948); M. Sircar, Hindu Mysticism according to the Upanishads (London 1939); J- N. Rawson, The Katha Up. An Introductory Study in the Hindu Doctrine of God and Human Destiny (London 1934).