hoofdstad van het Franse dep. Aube (en eertijds van Champagne), met (1946) 58 800 inw., ligt op de grens van het droge en het vochtige Champagne aan de Seine en het Boven-Seinekanaal.
Sedert 1890 vooral is de industrie herleefd en omvat thans tricotages, spinnerijen, ververijen, constructiewerkplaatsen en meelfabrieken.
Troyes vormde reeds in de 12de en de 13de eeuw een zeer belangrijke plaats, toen het de residentie was van de graven van Champagne, grote jaarmarkten van internationale betekenis bezat en er bovendien een belangrijke laken- en looierij-industrie gevestigd was. Een tweede bloei kende de stad in de 16de en 17de eeuw, uit welke tijd ook de meeste aanzienlijke bouwwerken stammen, zoals de kerken St-Martin les Vignes (1610), Ste-Savine (16de eeuw), St-Nicolas (1530), St-Pantaléon (1516-1672), StRémi (i4de-i6de eeuw) en de profane gebouwen, als het Hotel Vauluisant (1565), het Hotel de Mauroy (1540) en het Stadhuis (1624-1670). Tot de middeleeuwse kerken behoren nog de kathedraal St-Pierre (1208 - 16de eeuw) met voorgevel van Martin Chambiges, de Ste-Madeleine (13de eeuw) en de merkwaardige St-Urbain, een zeer zuiver voorbeeld van hoge Gothiek (1262). In het museum is een afdeling voor archaeologie, schilder- en beeldhouwkunst.
Lit.: Th. Boutiot, Hist. de la ville de T. (1870-’80).