(1) is de naam voor verschillende landschappen in Frankrijk, die onderling een sterke overeenkomst vertonen door hun kalkbodem, hun vlakheid, boomloosheid en door de concentratie van de bewoning bij de schaarse bronnen en diepe putten. Zo heeft men Champagne Mancelle (Maine), Champagne berrichonne (Berry), de omgeving van Cognac en het eigenlijke landschap van die naam (z hieronder).
In dit opzicht is de naam „Champagne” min of meer synoniem met die van „Campagne”, welke eveneens veelvuldig als naam voorkomt voor Franse landschappen, die eveneens de bovengenoemde eigenschappen vertonen: Campagne d’Alençon, Campagne de Caen, Campagne d’Argentan (Normandie).(2) landschap (vroeger een provincie) in het N.O. van Frankrijk, beslaat een oppervlakte van ongeveer 25900 km2 en is verdeeld over de volgende departementen (of gedeelten daarvan) : Ardennes, Marne, Haute-Marne, Aube, Aisne, Seine-et-Marne, Yonne en kleine delen van Meuse, Vosges en Côte d’Or. De rivieren, waaraan de departementen hun namen ontlenen, zijn de voornaamste van dat landschap en stromen in de richting van het centrum van het Bekken van Parijs. Het middendeel van het landschap, de zgn. „Champagne pouilleuse’ ’ is over het geheel droog en onvruchtbaar. De bodem bestaat uit een dunne laag klei op een krijtbodem, die op vele plaatsen voor de dag treedt.
Veehouderij is vanouds het enige bestaansmiddel, vooral schapenhouderij, die de basis vormt voor de textielindustrie van Reims, Troyes en Epernay. In de laatste decennia neemt de oppervlakte bos toe. Aan de oostzijde van de Champagne pouilleuse ligt op een zandige klei de zgn. „Champagne humide”, waar de boomrijkdom groter is en de bevolking verspreid woont. De oostelijke begrenzing van Champagne wordt gevormd door het bosgebied der Argonnen en de Ardennen.
Het westelijk deel van Champagne is vruchtbaar en levert wijn en tuinbouwgewassen.
De plateau’s van Champagne bevatten enig ijzererts, dat voorheen aanleiding gaf tot hoogovens te Brienne, Joinville, enz., welke dit landschap tot een der voornaamste districten der metaalindustrie maakten. De metaalindustrie heeft zich in de vorm van een sterke ontwikkeling van ambachtsnijverheid gehandhaafd (Nogent, Châtillon, Joinville). Door zijn vlakheid was Champagne vanouds een doorgangsgebied, en gaf in de 11de eeuw aanleiding tot de grote jaarmarkten van Troyes, Chalon s.M., Reims en Epernay. Beide laatstgenoemde steden vormen met Ay en Sillery de centra van de handel in de mousserende champagnewijnen.
Champagne, dat ongetwijfeld zijn naam ontleent aan het Latijnse campus (veld), was vóór de komst der Romeinen door Gallische stammen bewoond, o.a. bevolkten Remers, Trikassen, Melden, Lingonen en Sennonen een deel van Gallia Comata, dat later bij Gallia Celtica en Belgica gevoegd werd. Nog later behoorde dit gewest tot Austrasië en werd van 570-714 door hertogen geregeerd. Op dezen volgden sedert 943 erfelijke paltsgraven, die zich ook graven van Troyes noemden. Door het huwelijk van Philips IV met Johanna, de erfgename van het koninkrijk Navarra, van Champagne en Brie, verviel het in 1284 aan Frankrijk en werd in 1361 met de Franse Kroon verenigd.
PROF. DR H. J. KEUNING.