is een monument van Romeinse oorsprong, dat aanvankelijk werd opgericht als dankbetuiging voor een persoon of een godheid, dan wel ter herinnering aan een gebeurtenis. De boog was bekroond met beelden en soms voorzien van inscripties.
Op gezag van Plinius neemt men thans aan, dat de beelden het uitgangspunt waren en de poort niet meer dan een basis voor deze vormde, mogelijk voortgekomen uit de oudere gewoonte om bij elkaar behorende beelden op zuilen of voetstukken naast elkaar te plaatsen. De meeste triumfbogen hadden één doorgang, tweebogige bouwde men zelden, doch sedert het eind van de 1ste eeuw n. Chr. kwamen er herhaaldelijk driebogige voor. De laatste Romeinse triumfbogen dateren uit het begin van de 5de eeuw, kort vóór de ondergang van het Westromeinse rijk.In de Middeleeuwen werden er geen triumfbogen opgericht, terwijl vele Romeinse verloren gingen en van de nog bestaande de bronzen beelden dikwijls verdwenen. Tijdens de Renaissance werden de klassieke triumfbogen nagebootst, waarbij men zich niet realiseerde dat het oorspronkelijk essentiële : de beeldengroep, daarop ontbrak. Sedert het midden van de 15de eeuw werden in Italië triumftochten afgebeeld (vooral op cassoni) en „opgevoerd”, waarbij triumfbogen van niet duurzaam materiaal werden opgericht. De eerste uit blijvend materiaal is die vóór het Castel Nuovo te Napels, door Francesco Laurana (1458) voor Alfonsus I van Aragon. Deze stond niet vrij, gelijk de klassieke, maar tussen twee middeleeuwse torens. Sedertdien werden stadspoorten dikwijls in deze vorm gebouwd. Toen werd zij ook een zeer belangrijk motief in de bouwkunst (Bramante, Palladio, Lodewijk-stijlen). Eveneens werd het triumfboogmotief in Italië voortaan bij wandgraven toegepast. Iets later volgde deze ontwikkeling bij het vrij-
staande grafmonument. Van de Certosa (Kartuizerklooster) bij Pavia kwam dit naar West-Europa: het graf van Hendrik II te St-Denis, dat van Willem I te Delft, van koningin Elizabeth I in de Westminster Abdij te Londen en van Frederik I van Denemarken te Holstein. Ook op schilderijen in de Renaissance kwam het herhaaldelijk voor (Ghirlandaio, Botticelli, Mantegna). Voorts paste de decoratieve kunst het motief toe. In de 16de en 17de eeuw werden soms tijdelijke triumfbogen opgericht voor de Blijde Inkomsten van vorsten of voor andere feestelijke gebeurtenissen (in de Nederlanden o.a.: inwijding Leidse Universiteit, 1575; intocht van Infant Ferdinand te Antwerpen, 1635, met bogen van Rubens, later gegraveerd door Th. van Thulden). Het Classicisme aan het eind van de 18de eeuw kwam, met een hernieuwd bestuderen van de Romeinse voorbeelden, tot het oprichten van triumfbogen met bekronende bronzen figuren (Are de Triomphe du Carrousel te Parijs, door Percier en Fontaine en de Arco della Pace te Milaan, door Luigi Cagnola, beide voor Napoleon; Marble Arch door Nash en de boog voor Wellington in Green Park, door Burton, beide te Londen). De grote Arc de Triomphe te Parijs, begonnen voor Napoleon, werd eerst later in de 19de eeuw voltooid; de er op geprojecteerde beelden zijn nimmer aangebracht. Tijdens de Romantiek heeft de neo-Gothiek het triumfboogmotief wel in Gothische vorm omgewerkt, hoewel de Middeleeuwen zelf de triumfboog niet kenden. De nieuwe stromingen van de kunst van de 20ste eeuw hebben de betekenis van de triumfboog als motief sterk verminderd, zij het niet geheel te niet gedaan.
DR R. VAN LUTTERVELT
Lit.: Livius, XXXIII, 27; Plinius, Hist, naturalis, XXXIV, 17; Pauly-Wissowa, Real-Encycl. d. dass. Altertumswiss., i. v. Triumphbogen, met uitv. lit.; W. Weisbach, Trionfi (Berlin 1919); F. Noack, Triumph und Triumphbogen (in Vorträge d. Bibi. Warburg, 1928); I. von Roeder-Baumbach en H. G. Evers, Versieringen bij Blijde Inkomsten (Antwerpen-Utrecht 1943).