Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Tienden

betekenis & definitie

Tiendrecht is een in het Romeins recht onbekend, maar in het Oud-Vaderlands recht voorkomend zakelijk recht om een evenredig deel te heffen, meestal een tiende, van de gewassen, gegroeid op grond bij een ander in gebruik, of van de jongen van dieren op die grond geworpen. Het instituut is van kerkelijke oorsprong; als grondslag golden in de Middeleeuwen teksten uit het Oude Testament.

De tienden kwamen toe aan de plaatselijke kerken van de parochie, maar later zijn op allerlei wijzen tienden in handen van wereldlijke personen gekomen.Men onderscheidt de tienden in grove (korentienden of gaffeltienden), smalle tienden (van tuinvruchten) en krijtende tienden (jongen van dieren, als biggen, ganzen e.d.). Op de tiendgerechtigde van een krijtende tiend rustte veelal de plicht om kosteloos een mannelijk dier, een stier of een beer, ter beschikking te houden van de tiendplichtigen (recht van bol en beer). Bij verpachting van het tiendrecht door de tiendgerechtigde werd dikwijls het land waarop het tiendrecht drukte, in blokken verdeeld (vandaar bloktienden of cirkeltienden). Tiend van grond die voor het eerst ontgonnen was, heette novale tiend, op de Veluwe raaitiend (raaien is rooien, ontginnen). Een novaaltiend die zich bevond tussen blokken van oude tienden, heette een springtiend. Bleef een tiendplichtig stuk bouwland tijdelijk onbebouwd, dan sliep het tiendrecht: men sprak dan van slapende tienden. Vaak werden tiendrechten omgezet in een vaste grondrente, te betalen in goederen — men noemde deze zaktienden, sloptienden (slop is een gat in de zolder) of een beschapen (d.i. herschapen) tiend —, of ook wel in geld (rabatie).



Het B.W. van 1898 gaf nog een vrij uitvoerige regeling van het zakelijk recht van tiend, maar tegen het einde van de 19de eeuw groeide het verzet tegen dit recht. Bij de wet van 16 Juli 1907 Stbl. no 222, de zgn. Tiendwet, zijn alle tienden opgeheven verklaard met ingang van 1 Jan. 1909; nieuwe tiendrechten mogen niet meer gevestigd worden. Aan de voormalige tiendgerechtigden werd door de Staat de gekapitaliseerde waarde der tienden uitbetaald, waartegenover de fiscus de tiendplichtige gronden belastte met een opslag op de grondbelasting gedurende 30 jaar, tiendrente genaamd.

PROF. MR H. R. HOETINK

Lit.: Blécourt-Fischer, Kort Begrip v. h. Oud Vader 1. Burg. Recht, 6de dr. (1950), blz. 218 w.; J. Kosters, Het oude tiendrecht, diss. Leiden (1899).

< >