Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Thrombose

betekenis & definitie

is plaatselijke stolling van het bloed in het vaatstelsel, gedurende het leven. Tot op zekere hoogte is dit een normaal verschijnsel, nl. als onderdeel van het mechanisme der bloedstelping (z bloeding).

Abnormaal is het indien zulk een stolling zich voordoet zonder dat er gevaar was voor bloeding, of voortschrijdt niettegenstaande het bloedingsgevaar is geweken. Gewoonlijk bedoelt men dit abnormale proces, als er over thrombose wordt gesproken. Zulk een thrombose ontwikkelt zich meestal in een diepgelegen ader van de benen; veel zeldzamer is thrombose in andere aderen. Voor het ontstaan van een aderthrombose (phlebothrombose) moet i.h.a. een combinatie van factoren samenwerken, waarvan de voornaamste zijn:1. bepaalde veranderingen in het bloed;
2. verlangzaming van de bloedstroom;
3. beschadiging van de vaatwand.

Vandaar dat een phlebothrombose vooral wordt waargenomen in aansluiting aan een operatie, een bevalling, een ernstig trauma (letsel) of een infectieziekte. In al deze gevallen doen zich veranderingen voor in de samenstelling van het bloed (onder andere, maar niet uitsluitend, ten gevolge van infectie), terwijl de bloedstroom wordt vertraagd door de volledige bedrust, waarbij in het bijzonder de diepe aderen in de kuit bij passieve ligging gemakkelijk langdurig worden dichtgedrukt, zodat de bloedstroom hier stagneert, terwijl de wand dezer aderen wordt gekneusd.

Het stolsel (de thrombus) zit over een kleiner of groter gebied vast aan de vaatwand en verstopt het vat eerst gedeeltelijk, later geheel. De thrombose kan o.m. aanleiding geven tot pijn, koorts, verkleuring en zwelling van het been door stuwing van bloed en weefselvocht; is er een blauwpaarse verkleuring dan spreekt men van phlegmasia coerulea, is er een sterke zwelling met bleke kleur, dan noemt men dit phlegmasia alba. Het voornaamste gevaar is, dat een deel van de thrombus, dat (nog) loszit, afbreekt en met de bloedstroom wordt meegevoerd; het afgebroken deel heet embolus en de gevolgen van de versleping worden embolie genoemd. Zit de thrombose in een ader van de grote bloedsomloop, dan ontstaat op deze wijze longembolie, die het leven onmiddellijk bedreigt, indien de embolus groot is, aangezien de bloedsomloop door de longen dan ernstig belemmerd of zelfs stopgezet wordt. Door in de genoemde omstandigheden (na operaties enz.) vroegtijdige beweging te bevorderen en infecties grondig te bestrijden, wordt de kans op thrombose verminderd. Ook past men hiervoor middelen toe, die de stolbaarheid van het bloed doen afnemen (zgn. anticoagulantia) en die met name ook hun waarde hebben bewezen bij de behandeling van een bestaande thrombose en ter voorkoming en behandeling van embolie (heparine, dicumarine en aanverwante stoffen als dicumacyl, z bloed, dl 4, blz. 309). Een thrombus kan, vooral bij deze behandeling, geheel worden opgelost, maar ook overgaan in een vast weefsel (organisatie), dat later weer min of meer doorgankelijk wordt (canalisatie). In ongunstige omstandigheden komt het voor dat een thrombus verettert en aanleiding geeft tot sepsis .

Is ontsteking van de aderwand de enige of verreweg de voornaamste oorzaak van het thromboseren, dan spreekt men niet van phlebothrombose, maar van thrombophlebitis. Deze ontstaat niet zelden in oppervlakkige aderen (o.a. in spataderen); de vergroeiing van de thrombus met de vaatwand is dan veel vaster en uitgebreider, zodat er minder gevaar is voor embolie dan bij phlebothrombose. Zulk een thrombophlebitis komt voor na bacteriële, chemische of mechanische beschadiging van een ader, soms zonder duidelijke oorzaak, maar ook als symptoom bij de ziekte van Bürger, terwijl zich een enkele keer aanvallen van thrombophlebitis achtereenvolgens voordoen op verschillende plaatsen en in verschillende organen: thrombophlebitis migrans.



Thrombose komt niet alleen voor in aderen. Thrombose in slagaderen ontstaat vnl. bij de atheromateuze vorm van arteriosclerose; in het bijzonder gevreesd is de thrombose van hersen- en hart-(krans)slagaderen. In de hartholten ontstaat thrombose vooral bij fibrilleren der boezems en bij infarcten der hartspier (z hart, hartziekten), op de hartkleppen bij endocarditis. Een thrombus in de rechter harthelft kan aanleiding geven tot herhaalde longembolie, een thrombus in de linker harthelft veroorzaakt soms embolie in een of meer slagaderen.

DR H. J. VIERSMA.

< >