Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Thomas GAINSBOROUGH

betekenis & definitie

Engels portret- en landschapschilder (Sudbury, Suffolk, 14 Mei 1727 - Londen 2 Aug. 1788), was de zoon van een wolkoopman, die behoorde tot de Independenten. Hij begon reeds vroeg met tekenen en schilderen en legde daarbij een grote liefde voor de vrije natuur aan de dag, liefde die hij zijn gehele leven trouw bleef.

Op 15-jarige leeftijd kwam hij in de leer bij de Franse graveur Hubert Gravelot te Londen, bij wie hij vermoedelijk ook in aanraking kwam met Francis Hayman. In 1746 huwde hij een natuurlijke dochter van de hertog van Beaufort, uit welke niet zeer gelukkige verbintenis twee dochters werden geboren, bekend o.a. van het ontroerend zuivere dubbelportret in de National Gallery, Londen. In 1753 vestigde hij zich te Ipswich, om in 1759 te verhuizen naar Bath, de modieuze badplaats, waar hij al spoedig met opdrachten voor portretten werd overstelpt en zelfs de aandacht van koning George III op zich vestigde, getuige de portretten van het koninklijk paar en hun vele kinderen op Windsor Castle en in het Buckingham Palace. In 1774 verhuisde Gainsborough naar Londen, waar hij tot zijn dood bleef.

Ofschoon hij een der oprichters van de Royal Academy was (1768), trok hij zich daaruit later terug, wegens een meningsverschil met Reynolds en exposeerde voortaan in zijn huis op Pall Mali. Gainsborough maakte nimmer buitenlandse reizen; hij vormde grotendeels zichzelf, waarbij de natuur tegelijkertijd zijn leermeesteres en zijn bron van inspiratie was. Grote invloed onderging hij van het werk der 17de-eeuwse Hollandse landschapschilders, als Ruysdael en Hobbema en van Franse (Watteau) en Spaanse meesters (Murillo). Ofschoon hij in contact kwam met vele aanzienlijken, voelde hij zich nimmer onder hen geheel thuis; de talrijke portretopdrachten werden hem vaak tot een marteling.

Men doet hem dan ook onrecht om hem vóór alles als portretschilder te beschouwen. Gainsborough’s oeuvre is te verdelen in de portretten—vaak niet veel meer dan zijn broodwinning —, de landschappen en de „fantasieën”, sterk romantische beeltenissen, waarin de kleine stofferende figuurtjes van de landschappen op het eerste plan worden geplaatst in een hevig emotionele atmosfeer. Deze schilderijen, als A cottage girl with dog and pitcher (coll. Sir Alfred Beit, Bt.), waren in de 18de eeuw zeer gezocht.

Het zou onjuist zijn hieruit af te leiden, dat Gainsborough’s landschappen belangrijker of meer verantwoord zijn dan zijn portretten. Gainsborough was een natuurtalent, dat onbewust zocht naar de werkelijke waarde in ieder model dat hij voor zich geplaatst zag. Ook indien hij met weinig belangstelling aan een portret begon, zal de psychologie hem vroeger of later steeds geboeid hebben. Scherp is dan ook de karakterisering in bijna ieder portret (Countess of Radnor, coll.

Earl of Radnor; Mrs. John Kirby, Fitz William Mus., Cambridge; the Duchess of Montagu, coll. hertog v. Buccleugh; zijn vriend, de acteur David Garrick, coll. Viscountess Swinton) en soms beter getroffen dan de plaatsing van de figuur ten voeten uit in het landschap(John, 10thViscount Kilmore, Nat.

Gall., Londen).Naarmate de jaren vorderen, wordt de toets ijler en lichter, de verf is zeer dun, als zwevend, opgebracht, waardoor het atmosferisch element sterk wordt geaccentueerd. De landschappen, gestoffeerd met vee, huisjes of wagens (the Market Cart, Nat. Gall., Londen) vertonen een geleidelijke overgang van onbekommerd natuurgenieten naar de hunkering tot het onbereikbare. Gainsborough’s werk bevindt zich in vele openbare en particuliere verzamelingen en behoort tot het beste dat de 18de eeuw in Engeland heeft voortgebracht.

Diverse musea, waaronder het Brits Museum, bezitten tekeningen en voorstudies voor schilderijen.

AR. SCHIPPER

Lit.: G. W. Fulcher, Life of Th. G. (London 1855); W.

T. Whitley, Th. G. (London 1915) ; Mary Woodall, G’s Landscape Drawings (London 1939); Eli is K. Waterhouse, art. over de ,,fancy pictures”, Burlington Mag., Juni 1946; Oliver Millar, Th.

G. (London 1949) ; Algem.Kunstgesch., onder red. v. Prof. dr. Fr. W.

S. van Thienen, dl IV (Utrecht 1949); R. H. Wilenski Engl. Painting (London 1945).

< >