Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Theosofie

betekenis & definitie

(Gr., wijsheid aangaande het goddelijke, van theos = God, en sophia = wijsheid) is een wereldbeschouwing, die kennis betreffende het goddelijke, het diepste zijn der werkelijkheid en het menselijk leven zoekt langs de weg van mystiek en bespiegeling, daarbij onderscheidend tussen een esoterische en een exoterische waarheid. Men kan spreken van oudere en moderne theosofie.

Tot de eerste mag men rekenen: de theosofie van Brahmanisme en Boeddhisme, oude mysterie-wijsheid, de speculatie van Neo-Platonisme (z Plato, Neoplatonisme) en gnostiek en, in later tijd, ook mystiek-speculatieve stelsels als van Jakob Böhme en Swedenborg. De moderne theosofie is onafscheidelijk verbonden met de namen Helena P. Blavatsky en Annie Besant.LEER

De hoofdzaken van de leer der moderne theosofie, het „stelsel van goddelijke wijsheid”, vindt men in de omvangrijke werken van mevr. Blavatsky: Isis Unveiled (Isis ontsluierd) en vooral The Secret Doctrine (De Geheime Leer) en in talrijke andere publicaties van haar en mevr. Besant.

Volgens haar eigen verklaring zou mevr. Blavatsky een belangrijk deel van haar inzichten te danken hebben aan „de Broeders van Luxor” in Egypte en vooral aan de „Mahatma’s van Tibet”, wijze mannen, die haar in de omgeving van de Himalaja verschenen zouden zijn en van wie zij nadien brieven zou hebben ontvangen. In verband met dit laatste werd mevr. Blavatsky van bedrog beticht en werd in 1885 door de Society for Psysical Research te Londen, na een uitvoerig onderzoek onder leiding van Richard Hodgson, een zeer bezwarend rapport uitgebracht, dat echter door de aanhangers van mevr. Blavatsky is gedesavoueerd.

Volgens de theosofie is de goddelijke wijsheid waarvan zij spreekt, de kern van alle wijsbegeerte en godsdienst. Op hoofdmomenten der historie maken telkens wijsheidsleraars en godsdienst, stichters, „goddelijke mensen”, ook „de Witte Broederschap” genoemd (bijv. Boeddha en Jezus) een deel van deze wijsheid openbaar. Tot de allerbelangrijkste ideeën van deze wijsheid behoren die van karma en reïncarnatie, volgens welke de mens in steeds herhaalde belichamingen overeenkomstig de wet van oorzaak en gevolg (waarbij verwezen wordt naar Gal. 6 : 7 : Zo wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien) op aarde leeft en, na een langdurige strijd tussen het hogere en het lagere in de mens, eindelijk komt tot de volmaaktheid, waarbij de ziel zich oplost in „het Al”, „het Oneindige”, het Nirwana.

Karakteristiek is ook: de gedachte van Universele Broederschap. Deze vloeit voort uit het feit, dat alle mensen, daar zij zelf goddelijk zijn, delen in het ene leven der Godheid. „De immanentie van God, de solidariteit der mensen zijn grondwaarheden van de theosofie”. Voorts zijn belangrijk de pantheïstische godsgedachte, waarbij men niet spreekt van een persoonlijk God, maar wel van Albezieldheid en Wereldgrond (met dit laatste hangt ook samen de telkens terugkerende speculatie over de kosmogonie, het ontstaan der wereld), de esoterische beschouwing over een indeling van een mens in zeven menselijke lichamen (waarbij o.a. naast een grof-stoffelijk lichaam sprake is van een astraal en een nirwanisch lichaam) en een merkwaardige rassentheorie, volgens welke zeven wortelrassen elk met zeven onderrassen in een grootse evolutie elkander opvolgen.

Uit het bovenstaande volgt, dat elke theosoof de roeping heeft, niet om met eigen godsdienst te breken, maar wel om daarin de diepe kern, de „goddelijke wijsheid”, die voor alle godsdiensten dezelfde is, te ontdekken. Een en ander leidt dikwijls tot een symbolische, allegorische verklaring van bijbelwoorden, Christelijke dogma’s en oude Indische leer.

Met de vorengenoemde theosofie van oudere tijden voelt de moderne theosofie zich zeer verwant, niet alleen in haar algemene tendentie: het zoeken van een dieper, schouwend weten betreffende het Zijn, maar ook in haar geloven, niet in een persoonlijk God, maar in een onpersoonlijke Wereldgrond, waaruit de wereld door emanatie (uitstroming) is voortgekomen en in haar accentueren van een diepere, esoterische, alleen voor ingewijden geheel toegankelijke wijsheid en van de oude Indische ideeën van karma, reïncarnatie en nirwana.

ONTWIKKELING DER BEWEGING

Te zamen met kolonel Henry Steel Olcott en de advocaat W. Q. Judge heeft mevr. Blavatsky op 17 Nov. 1875 te New York de Theosophical Society gesticht (de eerste president was Olcott). Reeds in 1878 kwam de eerste afdeling in Europa (nl. in Engeland) tot stand. In dat jaar werd het hoofdkwartier door mevr. Blavatsky en kolonel Olcott in India gevestigd; eerst te Benares, vervolgens te Bombay en sedert 1882 te Adyar bij Madras.

Na de dood van mevr. Blavatsky in 1891 is een scheiding in de beweging ontstaan. Een groep, onder leiding van William Q,. Judge, heeft zich afgescheiden en heeft in Amerika „De Universele Broederschap en het Theosofisch Genootschap” opgericht, waarvan na de dood van Judge in 1896 Katharine Tingley presidente werd (in 1929 opgevolgd door dr Gottfried de Perrücker, daarna: Col. Conger en James Long). Van zeer ingrijpende betekenis was de afscheiding van een groep onder leiding van Rudolf Steiner. Deze was aanvankelijk secretaris van de Theosofische Vereniging in Duitsland, doch kwam door zelfstandig onderzoek tot nieuwe inzichten en stichtte in 1913 de „Anthroposophische Gesellschaft”, welke spoedig is uitgegroeid tot de invloedrijke, over tal van landen verbreide beweging der Anthroposofie.

Ook verdient aparte vermelding de in 1911 gestichte Orde van de Ster van het Oosten, waarvan Krisjnamoerti het hoofd is geweest, een tijdlang een min of meer zelfstandige beweging in het geheel der theosofie. Ten slotte is ook de Vrij Katholieke kerk, gesticht door C. W. Leadbeater en J. I. Wedgwood als een uitloper der theosofie te beschouwen.

ORGANISATIE

Sinds 1895 bestaan naast elkaar: de Oostelijke Theosophical Society (ook Adyar-T.S. genoemd) en de Westelijke Theosophical Society of America. De eerstgenoemde organisatie is de grootste. Zij heeft haar hoofdkwartier te Adyar en telt ca 32 500 leden, verdeeld over 55 landelijke afdelingen. President is sinds 17 Febr. 1953 N. Sri Ram. De Nederlandse afdeling, opgericht in 1897, noemt zich de Theosofische Vereniging, heeft haar hoofdkwartier in Amsterdam en omvat 5 centra, 37 loges met ca 1700 leden. Het algemeen tijdschrift is The Theosophist, dat van de Nederlandse Vereniging heet Theosophia. Het drievoudig doel der vereniging is:

1. het vormen van een kern van de universele broederschap der mensheid, zonder onderscheid van ras, geloof, geslacht, kaste of kleur;
2. het aanmoedigen van de studie van vergelijkende godsdienst, wijsbegeerte en wetenschap;
3. het onderzoek van de onverklaarde wetten der natuur en de verborgen krachten in de mens.

De Nederlandse afdeling van de Westelijke Theosophical Society, met hoofdkwartier te Altadena (Gal.), noemt zich het Theosophisch Genootschap. Het tijdschrift der Californische beweging heet The Theosophical Forum.



Ten slotte bestaan nog diverse kleinere groepen, volgens welke de beide genoemde verenigingen sterke afwijking van de oorspronkelijke boodschap van mevr. Blavatsky vertonen. Zij pogen deze te bewaren, resp. te herstellen. De grootste van deze is de United Lodge of Theosophists, waarvan de Oostelijke sectie te Bombay, de Westelijke te Los Angeles is gevestigd met de tijdschriften resp. The Theosophical Movement en Theosophy.



PROF. DR G. SEVENSTER

Lit.: A. Besant, Kort begrip der theosophie (Amsterdam 1907); Idem, De zeven beginselen van den mensch (Amsterdam 1898); Idem, Esoterisch Chr. dom of de kleine mysteriën (Amsterdam 1912);Vier grote godsdiensten (Amsterdam 1905); De mensch en zijn lichaam (Amsterdam 1906); Oppermenschen (Amsterdam 1916); De oude wijsheid (Amsterdam 1912); W. Q. Judge, De Oceaan der Theosophie; G. J. Lindemans, De T., haar wezen en waarde (1949); J. J. Poortman, Enkele beschouwingen over T. en Chr.dom (1949); J. P. Verhaar, De moderne Theos. Bew. (1931); J G. de Moor, De verh. v. T. en Ghr.dom (Rotterdam 1904); H. Bakker, Stroomingen en Sekten van onzen tijd (Utrecht 1924); N. A. Bruining, Geestelijke Stroomingen (1923); M. C. van Mourik Broekman, Geestelijke Stromingen in het Chr. cultuurbeeld (Amsterdam z.j.); J. R. Slotemaker de Bruïne, Buitenkerkelijke religie (Groningen 1919); Kurt Leese, Moderne Th. (1921); L. J. Frohnmeyer, Die theosoph. Bewegung (2ig23) A. Jeremias, Buddhistische und Theosoph. Frömmigkeit (1927); A. B. Kuhn, Theosophy, a Modern Revival of Ancient Wisdom, diss. Columbia, New York (1930); W. Bruhn, T. u. Anthroposophie (Leipzig 1921); The Theosophical Movement 1875-1950 (The Cunningham Press, Los Angeles 1950).

< >