Nederlands zeeman (Nijmegen 6 Sept. 1762 - Brussel 15 Apr. 1824), nam deel aan de Vierde Engelse oorlog (1780-1784). Daarna zag hij zich belast met enkele opdrachten in de Middellandse Zee en voerde in 1793 het commando over vlooteenheden op het Hollandsch Diep, ten einde een eventuele Franse aanval op Hollands zuidgrens af te weren.
In 1795 deden zich op de vloot moeilijkheden voor, toen na de ondergang van de oude Republiek het marinepersoneel betaling eiste en ontslag. Van Capellen hield zich ter zijde, doch werd toch naar Den Haag afgevaardigd om het ontslag te bepleiten, hetgeen een oproer op de vloot niet kon voorkomen. Bij de ontbinding van het corps marine-officieren — doel was via een reorganisatie een radicale politieke zuivering door te zetten — werd Van Capellen ambteloos en bleef dit, wegens zijn orangistische overtuiging, tot 1798, toen een inval in Ierland voorbereid werd. Het plan bleek onuitvoerbaar evenals het denkbeeld een eskader onder admiraal Story naar de koloniën te zenden.
Toen in 1799 admiraal Story bij de Engels-Russische landing in Noordholland zijn vloot moest overgeven, was Van Capellen vlaggekapitein op het vlaggeschip van de opperbevelhebber. Daarom werd hij in 1804 door een bijzonder militair gerechtshof ter dood veroordeeld. Het vonnis was onuitvoerbaar, omdat Van Capellen in Engeland verblijf hield. In 1813 keerde hij naar Nederland terug om enkele jaren later, in 1816, als vice-admiraal het Nederlands eskader te commanderen, dat, met een Engels onderadmiraal Exmouth, krachtig optrad tegen de Algerijnse zeerovers.
Korte tijd daarna nam hij ontslag en werd in 1822 benoemd tot hofmaarschalk van de prins van Oranje te Brussel en in de adelstand verheven.