(Joseph-Marie-Jean-Baptiste-), Provençaals dichter (Avignon 26 Mrt 1829 - 31 Oct. 1886) is na Mistral de grootste dichter der Félibrige. Van jongs af legde hij zich met ijver toe op zijn Provençaalse taal en letteren en wendde krachtige pogingen aan om deze te doen herleven, waartoe hij zich dan ook met Mistral en Roumanille verbond; Aubanel was ook medewerker van de Almanach des Félibres (1854 vv.).
In zijn lyrische gedichten — verzameld in de bundel La Mióugrano entreduberto (De halfgeopende granaatappel; 1860) — bezong hij Zani (Jenny Manivet), voor wie hij een warme, kuise liefde had opgevat maar die de nonnensluier boven de bruidssluier verkoos. In 1885, een kwart eeuw na deze bundel, verscheen Li Fiho d’Avignoun (De meisjes van Avignon), waarin de zuidelijke zinnelijkheid losbreekt en het vrouwelijk schoon hartstochtelijk verheerlijkt wordt. Prachtig zijn hierin de beide gedichten La Verus d'Arle en La Venus d’Avignoun. Na zijn dood werd nog gevonden Lou Reire-Soulèu (De zon van het hiernamaals). Ook als dramatisch dichter is Aubanel van belang; zijn Lou Pan dóu Pecat (Het brood der zonde) is in Franse vertaling te Parijs opgevoerd, voorts zijn te noemen Lou pastre (De herder) en Lou Raubutori (De schaking; 1884).PROF. DR K. SNEYDERS DE VOGEL
Lit.: Paul Mariéton, Théodore Aubanel (Paris 1883); Charles Maurras, T. A. (Paris 1928).