(Frans, nijptang) of tangwerk was voorheen in de vestingbouw in algemene zin een, binnenwaarts onder een stompe hoek gebroken, wal. Bij het Oudnederlandse stelsel komen de tenailles, voorzien van lange zijwallen of vleugels, evenals de hoorn- en kroonwerken, onder de buitenwerken van een vesting voor; ze werden onderscheiden in de enkele tenaille, al of niet met een klein ravelijn er voor en de dubbele tenaille en hadden het voordeel van een snelle aanleg wegens het eenvoudige tracee.
Doordat de flankering bij de enkele tenailles echter minder goed was, werden deze zwakker geacht dan de hoornwerken. Evenals deze raakten zij na de 18de eeuw in onbruik.In de systemen van Vauban en Cormontaigne (nog in de 19de eeuw veel toegepast, ook in Nederland) komt de tenaille zonder vleugels voor als een laag aardwerk vóór de courtine, ter dekking van de escarpmuren van courtine en flanken tegen bresvuur. Deze tenailles waren zelf ter verdediging door infanterie ingericht en zijn te beschouwen als een overblijfsel van de rondgaande onderwal of fausse-braye. Ook Coehoorn paste een dergelijk werk toe, maar daar het bij hem naar buiten is gebroken, noemde hij het niet tenaille doch „gedetacheerde fausse-braye of beneden-courtine”. Soms waren deze tenailles van korte flanken voorzien, in welke vorm het eigenlijk kleine gebastionneerde fronten zijn. De Duitse naam is „Grabenschere”. Het woord tenaille is vooral bekend gebleven in het zgn. getenailleerde (of perpendiculaire) systeem van vestingbouw, dat reeds in de 17de eeuw, maar vooral in de 18de en 19de eeuwen naast en in plaats van het gebastionneerde stelsel toepassing heeft gevonden en door Landsberg, Montalembert en Gamot is uitgewerkt (z Landsberg). De flankering is hierbij verbeterd doordat de inspringende hoeken niet stomp, maar recht zijn. Men kan dit „getenailleerde tracee” ook beschouwen als een samenvoeging van grote lunetten. Bij de lunetten-linie van Doesburg, door Coehoorn ontworpen, zijn de inspringende hoeken niet — zoals Montalembert aangaf — van ingebouwde stenen kazematten of torens voorzien, maar zijn in de Franse tijd hoge batterijen van tenaille-vorm (met flanken) er achter aangelegd.